Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/302443 / HA ZA 15-876)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met eiswijziging;
- de memorie van grieven tevens akte aanvulling en nadere onderbouwing van de gronden tevens vermeerdering van eis met producties;
- de memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel appel;
- de akte van de zijde van de man in principaal appel en memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
3.De beoordeling
ten behoeve van de gemeenschap(artikel 3:171 BW). Eventuele vorderingen tegen schuldenaren van de ontbonden huwelijksgoederen gemeenschap kunnen dan ook alleen namens de gemeenschap worden ingesteld. Betaling aan zichzelf kan [appellant] dan ook niet vorderen, omdat de gemeenschap (…) moet worden betaald.”
- de gebruiksvergoeding (grief I)
- het kostgeld van [zoon] (grief II)
- de geldlening aan [de zoon] (grief III)
rechtbankheeft over de gebruiksvergoeding in rov. 4.4. als volgt overwogen:
manbetoogt met zijn eerste grief dat de op 25 juli 2013 gemaakte afspraken reeds lang zijn uitgewerkt en vervangen door nadere, daarna komende regelingen.
vrouwstelt dat de in het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2013 vastgelegde afspraken bindend en onherroepelijk zijn. De rechtbank heeft in haar beschikking van 4 april 2016 in de zaak met zaaknummer C/01/299099 EX RK 15-181 de gebruiksvergoeding bekrachtigd.
hofstelt vast dat partijen op 25 juli 2013 een minnelijke regeling zijn overeengekomen. Deze minnelijke regeling van partijen moet, gelet op de strekking daarvan (zie HR 9 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU7728 (http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AU7728)) naar het oordeel van het hof als een vaststellingovereenkomst tussen partijen worden beschouwd.
rechtbankheeft over de vordering die ziet op het
kostgeldoverwogen dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt
geldleningheeft de rechtbank geoordeeld dat niet in geschil is dat gedurende het huwelijk van partijen aan [de zoon] € 3.500,-- is verstrekt. Onduidelijk is of dit bedrag tijdens het huwelijk is terugbetaald. Volgens de rechtbank heeft de man hieromtrent, hoewel door de vrouw is betwist dat zij nog iets aan hem verschuldigd is, geen nadere informatie gegeven. De rechtbank heeft vervolgens in rov. 4.10. geoordeeld:
manstelt dat [zoon] het kostgeld (€ 18.000,--) op de betaalrekening van de vrouw (rekeningnummer [rekeningnummer] ) heeft voldaan. De vrouw dient daarom € 9.000,-- aan de man te voldoen. [de zoon] heeft de geldlening van € 3.500,-- tijdens het huwelijk van partijen afgelost. Hij heeft maandelijks € 50,-- op de betaalrekening van de vrouw voldaan. De vrouw dient daarom € 1.750,-- aan de man te voldoen.
vrouwbetwist dat zij gelden aan de gemeenschap heeft onttrokken. De saldi van de bankrekeningen op naam van de vrouw zijn inmiddels verdeeld. Het bedrag van € 3.500,-- is daarin verdisconteerd en het bedrag aan kostgeld is verbruikt en het saldo van de bankrekening waarop dit kostgeld is voldaan ( [rekeningnummer] ) is in de verdeling betrokken.
hofstelt bij zijn beoordeling voorop dat echtgenoten krachtens art. 1:83 BW elkaar desgevraagd inlichtingen over het door hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden verschaffen. Met deze informatieplicht wordt niet beoogd een algemene verplichting in te voeren om rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bestuur ter zake van tot de gemeenschap van goederen behorende vermogensbestanddelen (vergelijk HR 3 december 1971, NJ 1972, 338, met noot van E.A.A. Luijten). Voor zover de man zulks beoogt te stellen met zijn grieven, falen deze grieven.
Het is juist dat de spaarrekening is verdeeld(curs. hof). Ik weet niet hoe dat bedrag in de vordering terecht is gekomen.”