Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4386533 CV EXPL 15-5040)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met één productie;
- de memorie van antwoord met één productie (productie 18);
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
Het voorkeursrecht vervalt eveneens, indien verhuurder geen eigenaar meer is van het verhuurde” beoogd werd om af te wijken van de hoofdregel van de wet. Het hof stelt hierbij voorop dat volgens de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel voor de bewijslastverdeling de bewijslast in een civiele procedure rust op de partij die daarmee een bepaald rechtsgevolg wil bewerkstelligen. Die partij zal aldus de feiten die het intreden van het door hem gewenste rechtsgevolg kunnen rechtvaardigen moeten stellen en – bij voldoende betwisting – vervolgens ook moeten bewijzen. [appellante] stelt dat - in afwijking van de hoofdregel - het voorkeursrecht is vervallen en zij beroept zich op genoemde artikel 9.4. Op haar rust derhalve de stelplicht en bewijslast dienaangaande.
Het onderhavige artikel 9.4 is opgenomen onder het hoofd ‘Bijzondere bepalingen’, waarbij is aangegeven dat die bepalingen gelden in afwijking van en/of aanvulling op de algemene bepalingen van de huurovereenkomst. Artikel 9.4 van de huurovereenkomst is dan ook, anders dan de algemene bepalingen, niet voor een groot aantal verschillende huurverhoudingen geschreven. Uitleg van dit artikel geschiedt daarom aan de hand van de Haviltex-maatstaf: voor de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen komt het steeds aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635). Uit HR 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) volgt dat bij de uitleg van een geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben.
[geïntimeerde] stelt dat hij schade heeft geleden. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op hem de last om dit te bewijzen. [geïntimeerde] gaat voor de begroting van zijn schade uit van een waarde van de bedrijfsruimte van € 520.000,-. Hij heeft deze stelling onderbouwd met een berekening van de waarde (aangeduid als “waardeoordeel”) per 1 december 2015 door [bedrijfsmakelaars] bedrijfsmakelaars. Verder stelt [geïntimeerde] dat de kantonrechter terecht heeft verwezen naar de leveringsakte waarbij [appellante] het volledige pand aan [de vennootschap] heeft overgedragen en waarin staat vermeld dat voor de berekening van de overdrachtsbelasting de heffingsgrondslag inzake de bedrijfsruimte is vastgesteld op € 518.700,-. Tot slot heeft [bedrijfsmakelaars] bedrijfsmakelaars (productie 18 MvA) een nadere visie gegeven omtrent de waardering van de bedrijfsruimte naar aanleiding van het door [adviesbureau] opgestelde taxatierapport (taxatiedatum 4 september 2014 en gedagtekend op 29 oktober 2014, productie 1 MvG).