In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], vertegenwoordigd door mr. D.N. van Wensen, en [geïntimeerde], vertegenwoordigd door mr. A. el Aqde. Het hoger beroep is ingeleid tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, dat op 2 oktober 2017 is gewezen. De rechtbank had in eerste aanleg een beslissing genomen in een kort geding, waarbij [appellante] als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optrad, en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie.
De procedure in hoger beroep werd opgestart met een dagvaarding die op 31 oktober 2017 is betekend. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet tijdig is betekend, omdat de termijn voor het instellen van hoger beroep van een kort geding vonnis vier weken bedraagt, te rekenen vanaf de dag van het vonnis. Het hof heeft geoordeeld dat de termijn begon op 3 oktober 2017 en eindigde op 30 oktober 2017. Aangezien de dagvaarding pas op 31 oktober 2017 is betekend, is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof heeft geconcludeerd dat [appellante] de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad onjuist heeft geïnterpreteerd en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een uitzondering op de appeltermijn rechtvaardigen. Als gevolg hiervan is [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en is zij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 313,-- aan griffierecht en € 447,-- aan salaris advocaat.