ECLI:NL:GHSHE:2018:1112

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
200.229.037_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late betekening van dagvaarding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], vertegenwoordigd door mr. D.N. van Wensen, en [geïntimeerde], vertegenwoordigd door mr. A. el Aqde. Het hoger beroep is ingeleid tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, dat op 2 oktober 2017 is gewezen. De rechtbank had in eerste aanleg een beslissing genomen in een kort geding, waarbij [appellante] als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optrad, en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie.

De procedure in hoger beroep werd opgestart met een dagvaarding die op 31 oktober 2017 is betekend. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet tijdig is betekend, omdat de termijn voor het instellen van hoger beroep van een kort geding vonnis vier weken bedraagt, te rekenen vanaf de dag van het vonnis. Het hof heeft geoordeeld dat de termijn begon op 3 oktober 2017 en eindigde op 30 oktober 2017. Aangezien de dagvaarding pas op 31 oktober 2017 is betekend, is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Het hof heeft geconcludeerd dat [appellante] de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad onjuist heeft geïnterpreteerd en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een uitzondering op de appeltermijn rechtvaardigen. Als gevolg hiervan is [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en is zij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 313,-- aan griffierecht en € 447,-- aan salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.229.037/01
arrest van 13 maart 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. D.N. van Wensen te Lage Zwaluwe,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. el Aqde te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 oktober 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 oktober 2017, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, door de voorzieningenrechter gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/238413 / KG ZA 17-384)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de rolbeslissing van 2 januari 2018;
  • de akte uitlaten van [appellante] ;
  • de antwoordakte uitlaten van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Bij genoemde rolbeslissing is [appellante] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het gegeven dat het exploot van dagvaarding niet is uitgebracht binnen de in artikel 339 lid 2 Rv voor een vonnis in kort geding voorgeschreven termijn van vier weken. In haar akte stelt [appellante] zich kort gezegd op het standpunt dat de appeldagvaarding wel tijdig is betekend. Verwijzend naar het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2225 stelt [appellante] dat de dag van het vonnis niet meetelt bij het berekenen van de termijn, zodat de vier wekentermijn aanvangt op dinsdag 3 oktober 2017. De “daarmee overeenstemmende dag” vier weken later is dinsdag 31 oktober 2017. Nu de dagvaarding is betekend op 31 oktober 2017 is deze dus op tijd.
3.2.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op grond van artikel 339 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedraagt de termijn waarbinnen hoger beroep van een kort geding vonnis kan worden ingesteld vier weken, te rekenen vanaf de dag van het vonnis dan wel de dag van de mondelinge uitspraak.
In de onderhavige zaak dateert het vonnis waarvan beroep van maandag 2 oktober 2017. De termijn van vier weken begint derhalve op 3 oktober 2017 (als eerste dag) en eindigt aan het eind van de dag op maandag 30 oktober 2017 (als achtentwintigste dag). Aangezien de appeldagvaarding is uitgebracht op dinsdag 31 oktober 2017, is de appeldagvaarding te laat uitgebracht en is het hoger beroep niet-ontvankelijk (HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2225). Het hof is van oordeel dat [appellante] het voormeld arrest van de Hoge Raad van 1 september 2017 onjuist uitlegt.
Naar het oordeel van het hof zijn in de onderhavige zaak geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die rechtvaardigen dat een uitzondering wordt gemaakt op de strikt te handhaven appeltermijn van artikel 339 lid 2 Rv.
3.4.
De conclusie is dat [appellante] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] worden veroordeeld in de proceskosten conform het liquidatietarief.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 313,-- aan griffierecht en op € 447,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 maart 2018.
griffier rolraadsheer