3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
( i) [mede-exploitant] (hierna: [mede-exploitant] ) en [appellant] wensten samen een onderneming te exploiteren, die zich bezig zou gaan houden met dakonderhoud.
(ii) [mede-exploitant] bezat 100% van de aandelen in [management] . Hij was tevens enig bestuurder van [management] .
(iii) [appellant] is op 25 oktober 2013 toegetreden als aandeelhouder in [management] . Hij kocht en verkreeg 89 aandelen daarin, zijnde een percentage van 49,4%. [appellant] is toen eveneens ingeschreven als bestuurder van [management] , tezamen met [mede-exploitant] .
(iv) In februari 2014 kwamen [mede-exploitant] en [appellant] overeen dat de samenwerking in [management] beëindigd zou worden en dat [appellant] zijn aandelen in [management] weer terug zou overdragen aan [mede-exploitant] .
( v) Een op schrift gestelde en door deze ondertekende verklaring van [administrateur van management] , administrateur van [management] d.d. 21 juni 2016, luidt als volgt:
“(..)
d.d. Februari 2014 is bij de bespreking van de concept jaarrekening 2013 afgesproken dat het verliessaldo 2013 groot € 19.254,- (..) door beide aandeelhouders zal worden gedeeld c.q. betaald. (..)
Tevens zou het verlies over het 1e kwartaal 2014 groot € 809,- voor ieders rekening komen. De aflossing van het gedeelte voor rekening van [appellant] wordt betaald aan [management] BV.
Nadere afspraken voor de afwikkeling van de betaling van het deel van het verlies ten laste van [appellant] groot € 10.031,- (..) zouden onderling worden geregeld na aflossing van de aankoop van een auto van [uitzendbureau] Uitzendbureau BV door [appellant].”
(vi) Op 14 april 2014 zijn de 89 aandelen in [management] door [appellant] terug overgedragen aan [mede-exploitant] .
(vii) Op 14 juni 2014 heeft een AVA van [management] plaatsgevonden. De notulen van deze AVA, waarin [appellant] nog als aandeelhouder wordt vermeld, maken geen gewag van enige betalingsafspraak (tussen de aandeelhouders onderling dan wel tussen [management] en haar aandeelhouders) in verband met de beëindiging van de samenwerking.
(viii) De op de AVA van 14 juni 2014 vastgestelde jaarrekening 2013 van [management] (en de toelichting daarop) maakt geen melding van een vordering van [management] op [appellant] , dan wel een vordering van [appellant] op [management] , in verband met het verlies van de rechtspersoon over 2013.
(ix) Op 1 juni 2016 heeft (de advocaat van) [management] [appellant] in gebreke gesteld ten aanzien van de betaling van zijn deel van het verlies van [management] over 2013 en het eerste kwartaal 2014. Hij schrijft daarin:
“(..)
U en de heer [mede-exploitant] zijn uiteindelijk in het bijzijn van de accountant van [management] , de heer [administrateur van management] , overeengekomen dat het verlies van [management] over het jaar 2013 en over het eerste kwartaal van 2014 tussen u beiden werd verdeeld. Uiteindelijk zou de heer [mede-exploitant] uw aandelen overnemen (..) en zou u 50% van het verlies van [management] voor uw rekening nemen. (..)”
3.2.1.Stellende dat was afgesproken dat [appellant] de helft van het verlies in [management] over 2013 en voorjaar 2014 voor zijn rekening zou nemen en het daarmee gemoeide bedrag aan [management] zou betalen, heeft [management] [appellant] in rechte betrokken en betaling gevorderd van € 10.913,95 (met rente). [appellant] is in persoon verschenen, maar heeft geen verweer gevoerd. Bij vonnis van 13 oktober 2016, waarvan beroep, heeft de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch [appellant] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld tot betaling van genoemd bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2016 over € 10.031,00 tot aan de dag der voldoening, en de proceskosten met de wettelijke rente hierover.
3.2.2.[appellant] is tijdig in hoger beroep gekomen, onder aanvoering van vijf grieven.
3.3.1.Met zijn eerste grief voert [appellant] aan dat uit de door [management] zelf overgelegde stukken (hierboven deels geciteerd onder v en ix) reeds blijkt dat er geen afspraak is gemaakt tussen [appellant] en [management] . [management] had derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, ongeacht of de afspraak over het delen van het verlies van [management] wel of niet gemaakt zou zijn tussen [appellant] en [mede-exploitant] .
3.3.2.Ten verwere hiertegen wijst [management] er op dat uit de stukken duidelijk zou blijken dat [appellant] aan [management] zou betalen, waarbij zij met name verwijst naar de onder v en ix deels geciteerde stukken en de achtergrond van de gestelde afspraak. [management] gaat in haar verweer niet in op de hierboven vermelde stelling van [appellant] . Integendeel, in de memorie van antwoord onder nr 2 schrijft [management] zelfs: “
Het geschil dat partijen verdeeld houdt, betreft de afwikkeling van de uittreding van [appellant] als aandeelhouder en bestuurder van [management] . (..) [mede-exploitant] en [appellant] zijn overeengekomen dat [appellant] de helft van het verlies in [management] aan [management] zou betalen. [appellant] ontkent dat deze mondelinge overeenkomst is gesloten.”
3.3.3.Naar het oordeel van het hof heeft [management] haar stelling - die door [appellant] in appel ook tijdens het pleidooi uitvoerig gemotiveerd is betwist - dat [appellant] zou hebben toegezegd de helft van het verlies van [management] te zullen dragen, onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Waar het thans om gaat is, dat noch uit de stellingen van [management] , noch uit de overgelegde stukken blijkt dat die gestelde afspraak is gemaakt tussen [appellant] en [management] . Immers, [management] stelt slechts dat sprake is van een afspraak tussen [appellant] en [mede-exploitant] . Dat [mede-exploitant] en [appellant] zouden zijn overeengekomen dat [appellant] de helft van het verlies in [management] aan deze vennootschap zou betalen, doet voor [management] jegens [appellant] nog geen (zelfstandig) vorderingsrecht en een daarmee verbonden rechtsvordering ontstaan.
Of anders gezegd: nergens blijkt uit - en dat is evenmin gesteld - dat [management] partij was bij een in dit verband met [appellant] gesloten overeenkomst, zodat zij nu nakoming van die overeenkomst kan vorderen.
[management] heeft in het geheel niet duidelijk gemaakt op welke rechtsgrond aan haar desalniettemin in deze tegenover [appellant] een vorderingsrecht toekomt.
Nu [management] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, komt het hof ook niet toe aan de door [management] gedane, niet terzake dienende, bewijsaanbiedingen.
3.3.4.De eerste grief slaagt derhalve en het beroepen vonnis kan reeds hierom niet in stand blijven. De overige grieven behoeven geen bespreking.