ECLI:NL:GHSHE:2018:1098

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
200.201.056_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake faillissement van een Belgische rechtspersoon met betrekking tot proceskosten en memorie van grieven

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in het faillissement van een Belgische rechtspersoon. De curatoren, mr. Bernard Mallieux, mr. Felix Boudewijn Remy Joseph Ruysschaert en mr. Marc Leo Alex Gerard Bernaerts, hebben het hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Limburg. De zaak is eerder behandeld in een tussenarrest van 21 maart 2017, waarin het hof de vordering van de curatoren in een incident afwees en de beslissing over de proceskosten aanhield tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De curatoren hebben in hun memorie van grieven aangegeven dat zij zich willen beperken tot het incident en het vonnis van 2 december 2015, maar wensen ook gelegenheid te krijgen voor een memorie van grieven in de hoofdzaak. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. L. Broers, hebben betoogd dat de curatoren reeds grieven hebben ingediend en dat er geen ruimte meer is voor nieuwe grieven op basis van de twee-conclusie-regel. Het hof heeft overwogen dat er in dit geval uitzonderingen mogelijk zijn en heeft de curatoren de gelegenheid geboden om bij nadere memorie grieven in te dienen tegen het eindvonnis van 6 juli 2016. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor nadere memorie aan de zijde van appellanten, waarbij de verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.201.056/01
arrest van 13 maart 2018
in de zaak van

1.mr. Bernard Mallieux,

2.
mr. Felix Boudewijn Remy Joseph Ruysschaert,
3.
mr. Marc Leo Alex Gerard Bernaerts,
in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de rechtspersoon naar Belgisch recht
[rechtspersoon naar Belgisch recht] B.V.B.A.,
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigings- en kantoorplaats] (België),
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
verder: [rechtspersoon naar Belgisch recht] ,
advocaat: mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht,
tegen

1.[de vennootschap] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
Telstar B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
verder: [geintimeerden c.s.] ,
advocaat: mr. L. Broers te Haarlem,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 21 maart 2017 in het hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer/rolnummer C/03/209402/HA ZA 15-440 tussen partijen gewezen vonnissen van 2 december 2015 en 6 juli 2016.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 21 maart 2017;
- de akte van [rechtspersoon naar Belgisch recht] van 4 april 2017 met producties,
- het H-formulier van [geintimeerden c.s.] van 4 april 2017.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

6.1
Bij tussenarrest van 21 maart 2017 heeft het hof in het incident ex artikel 222 Rv de vordering van [rechtspersoon naar Belgisch recht] afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak is de zaak naar de rol verwezen voor uitlating partijen omtrent de verdere voortgang van de procedure, zowel wat betreft het appel zoals bij appeldagvaarding van 5 oktober 2016 ingesteld tegen het tussenvonnis van 2 december 2015, als wat betreft het appel zoals bij diezelfde appeldagvaarding ingesteld tegen het eindvonnis van 6 juli 2016.
6.2
[rechtspersoon naar Belgisch recht] heeft bij akte laten weten dat hun memorie van grieven van 27 december 2016 uitdrukkelijk beperkt is tot het incident en het vonnis van 2 december 2015, overeenkomstig de aanwijzingen van de roladministratie van het hof. [rechtspersoon naar Belgisch recht] wenst nu gelegenheid te krijgen voor memorie van grieven in de hoofdzaak en voegt daaraan toe dat met het arrest van het hof van 21 maart 2017 het hoger beroep tegen het vonnis van 2 december 2015 achterhaald is nu daarop is beslist.
6.3
Volgens [geintimeerden c.s.] heeft [rechtspersoon naar Belgisch recht] reeds van grieven gediend en is er op grond van de twee-conclusie-regel geen ruimte meer voor [rechtspersoon naar Belgisch recht] om dat alsnog te doen. [geintimeerden c.s.] vragen daarom arrest, zowel wat betreft het appel tegen het tussenvonnis van 2 december 2015, als wat betreft het appel tegen het eindvonnis van 6 juli 2016. Indien het hof [rechtspersoon naar Belgisch recht] gelegenheid biedt voor grieven tegen het eindvonnis van 6 juli 2016 wensten [geintimeerden c.s.] gelegenheid te krijgen voor een memorie van antwoord.
6.4
Het hof overweegt hierover het volgende. De twee-conclusie-regel die in artikel 347 lid 1 Rv ligt besloten brengt mee dat alle grieven in beginsel bij memorie van grieven naar voren gebracht dienen te worden. Op deze regel zijn - in zeer beperkte mate - uitzonderingen mogelijk. Die situatie doet zich hier voor aangezien vanaf de aanvang en met medewerking van het hof een onderscheid is gemaakt tussen het hoger beroep in het incident (het vonnis van 2 december 2015) en het hoger beroep in de hoofdzaak (het vonnis van 6 juli 2016). Het hof zal [rechtspersoon naar Belgisch recht] daarom in de gelegenheid stellen, bij nadere memorie, van grieven te dienen tegen het eindvonnis van 6 juli 2016. Vanzelfsprekend krijgen [geintimeerden c.s.] daarna gelegenheid voor een antwoordmemorie.
6.5
Tussen partijen waren bij dit hof de volgende drie zaken aanhangig:
  • zaaknummer 200.185.679/01, eindarrest 21 maart 2017;
  • zaaknummer 200.201.056/01, de onderhavige zaak, waarin nog beslist dient te worden op de hoofdzaak en op de proceskosten in het incident;
  • zaaknummer 103.005.210/01, in het tussenarrest in de onderhavige zaak (r.o. 3.1.2.) aangeduid als ‘bodemprocedure’, eindarrest 6 juni 2017.
Het hof gaat ervan uit dat partijen in hun memories rekening zullen houden met het eindarrest van 6 juni 2017 in de ‘bodemprocedure’.
6.6
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 24 april 2018 voor nadere memorie aan de zijde van appellanten (waarna antwoordmemorie aan de zijde van geïntimeerden);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 maart 2018.
griffier rolraadsheer