In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg van 5 december 2017, waarin het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de schuldsanering was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellante] te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. [appellante] had een aanzienlijke belastingschuld en andere schulden, waarvan de rechtbank meende dat deze niet te goeder trouw waren ontstaan.
In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat haar financiële problemen voortkwamen uit de beëindiging van haar relatie en dat zij sindsdien onder beschermingsbewind staat. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de instelling van het beschermingsbewind geen nieuwe schulden zijn ontstaan en dat [appellante] haar vaste lasten tijdig voldoet. Het hof heeft ook opgemerkt dat [appellante] zich bewust is van haar eerdere fouten en zich inspant om haar financiële situatie te verbeteren.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat, ondanks de eerdere schulden, [appellante] nu voldoende controle heeft over haar financiële situatie en dat haar beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw kan worden gehonoreerd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling toegewezen. De griffier van het hof zal de rechtbank Limburg informeren over deze uitspraak voor de benoeming van een rechter-commissaris en bewindvoerder.