Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.HRC N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Health Invest N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [kantoorplaats] (België),
[appellant 3] ,wonende te [woonplaats] (Groot-Brittannië),
Gemeente Terneuzen,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/278378/HA ZA 14-188)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij fax van 21 augustus 2017 door HRC c.s. toegezonden productie 55 (een brief van Health Invest N.V. van 6 januari 2010 aan de gemeente);
- de aanvullende pleitaantekeningen van de gemeente met betrekking tot voornoemde productie.
3.De beoordeling
“
(…) Op uw verzoek bevestigen wij u dat de bouwvergunning, door ons verleend op 21 maart 2006 (…) onherroepelijk van kracht is geworden.Tevens delen wij u mede dat wij positief staan ten opzichte van de thans voorgestane, ten opzichte van de verleende bouwvergunning deels gewijzigde, invulling van het leisurecenter en dat wij daar waar nodig medewerking zullen verlenen aan het doorlopen van publiekrechtelijke procedures. Het vorenstaande laat onverlet de publiekrechtelijke verplichtingen van de gemeente Terneuzen en rechten van derden. (…)”.
“
(…) voorwaarde (…) is dat de bedoelde detailhandelsvestiginggeen ontwrichtende gevolgenheeft voor de bestaande kernwinkelcentra en de detailhandelsstructuur (…).Het is (…) onvoldoende is aannemelijk gemaakt dat de uitbereiding van PDV/GDV[hof: Perifere Detailhandels Vestigingen/Grootschalige Detailhandels Vestigingen]
niet mogelijk is op de [adres 2] , waarbij van de laatste locatie een positief effect zal uitgaan voor het kernwinkelgebied. Door te kiezen voor de locatie van het leisurecenter zal niet alleen een negatief effect optreden op de bestaande detailhandelsstructuur, maar is het (…) niet uitgesloten dat winkels sluiten in het centrum en aan de [adres 3] (…). Dit kan leiden tot een afname aan combinatiebezoeken en maakt de opgave voor de [adres 2 en 3] groter. Alleen het rapport van RBOI geeft een afwijkend advies voor de detailhandelsstructuur van [plaats] , maar dit is slechts één rapport tegenover meerdere rapporten met daarin inhoudelijke argumenten om PDV/GDV te ontwikkelen op de locatie [adres 2 en 3] (…)”.
“
De afgelopen maanden hebben ambtelijk diverse gesprekken plaatsgevonden om te komen tot overeenstemming over de invulling van de ruimtes onder de skihal. (…)Zoals bij u bekend, is volgens het Omgevingsplan bij dergelijke centra slechts 5% van het totale bruto bebouwde oppervlakte detailhandel toegestaan. (…)in onze vergadering van 21 juli 2009[hof: hebben wij]
de kaders besproken. (…)- de verhouding tussen leisure en detailhandel binnen het totaal beschikbare vloeroppervlak dient in de orde te zijn van 80-20, waarbij de detailhandel aan aanwezige leisure gerelateerd dient te zijn (…)”.
“
(…) Wij hebben met u en uw cliënt CBRE op 13 december 2011 een gesprek gevoerd naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State waarbij het bestemmingsplan “Leisurecenter” gedeeltelijk is vernietigd. (…)Wij zijn van mening dat wij de door u gevraagde beslissing om medewerking te verlenen aan een PDV/GDV ontwikkeling enkel zorgvuldig kunnen nemen aan de hand van een gemotiveerd principeverzoek met bijbehorende onderbouwing. (…)”.
Aangezien tot in elk geval uw brief van 14 mei 2013 nog geen duidelijkheid bestond over de doorgang van deze ontwikkeling[hof: [adres 2] ]
was het niet opportuun om voordien een dergelijk principeverzoek in te dienen. Uit uw brief begrijpt CBRE nu dat de ontwikkeling aan de [adres 2] wat uw college betreft doorgaat. (…)Voorts begrijpt CBRE uit uw brief dat u – na ruim anderhalf jaar – terugkomt op uw eerder ingenomen standpunt en dat het mogelijk maken van perifere- en grootschalige detailhandel bij de skihal kennelijk niet langer afhankelijk is van het lot van de [adres 2] .Na al die tijd is CBRE derhalve terug bij waar zij op 13 december 2011 begon. (…)”.
De gemeente heeft in incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd. Deze grief is niet gericht tegen het oordeel van de rechtbank, dat zij juist acht, maar tegen de overweging van de rechtbank dat het ELD vrijstond om het advies van de gemeente om geen rechtsmiddel aan te wenden [
hof: tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van 17 maart 2009] te negeren. Volgens de gemeente is ontkend dat zij ELD had geadviseerd geen rechtsmiddel hiertegen in te stellen, althans dit niet door te zetten.
alles kan, behalve food” en heeft de wethouder hiertegen niet geprotesteerd. Deze uitlating is vervolgens in januari 2007 gedaan door de burgemeester in een gesprek met ING. De burgemeester verwoordde het volgens HRC c.s. aldus: “
U heeft het woord van de gemeente” en op basis van deze toezegging heeft ING besloten tot koop van de winkels over te gaan. De uitspraak “
alles kan, behalve food” is door de wethouder herhaald in een openbare commissievergadering op 2 april 2009. De gemeente heeft hiertegen verweer gevoerd en de uitlating van de burgemeester betwist, aldus nog steeds HRC c.s..
De gemeente is geen procedure gestart tegen de weigering van de afgifte van de verklaring van geen bezwaar door Gedeputeerde Staten op 17 maart 2009. De gemeente is verder een andere koers gaan varen. Hoewel grootschalige perifere detailhandel op de locatie van het leisurecentrum nog mogelijk was, heeft de gemeente inmiddels een ander plan, namelijk [adres 2] . Ontwikkelingen in 2009 ten aanzien van coffeeshop Checkpoint en de heer [financier] als belangrijke financier van de skihal hebben daarbij een belangrijke, mogelijk doorslaggevende rol gespeeld, aldus HRC c.s..
B en W hebben in 2009 besloten om, gelet op de grote discretionaire ruimte waarover de provincie beschikte, geen bezwaarschrift in te dienen tegen de weigering van de verklaring van geen bezwaar door Gedeputeerde Staten. Vanaf april 2009 hebben diverse overleggen plaatsgevonden tussen de gemeente, de provincie, ING en een afgevaardigde van ELD (makelaar [verhuurmakelaar] ). Deze gesprekken hebben geleid tot een kader voor de invulling van de ruimten in het leisurecentrum. De gemeente heeft hiervoor op 11 november 2010 een bestemmingsplan vastgesteld.
HRC c.s. heeft bewust het risico aanvaard dat planologische medewerking aan de deels gewijzigde invulling van het leisurecentrum niet mogelijk was, aldus nog steeds de gemeente.
De gemeente heeft op 11 november 2010 het bestemmingsplan Leisurecentrum vastgesteld, dat detailhandel mogelijk moest maken binnen voornoemde kaders.
Dat de gemeente geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van 17 maart 2009 betekent dan ook niet dat de gemeente niet zou hebben voldaan aan haar inspanningsverplichting jegens ELD.
Wat hiervan ook zij, in het licht van het voorgaande is het geven van een dergelijk advies geen tekortkoming in de op de gemeente rustende inspanningsverplichting. Bovendien geldt dat indien de gemeente dit advies inderdaad heeft gegeven, het opvolgen daarvan (althans het slechts pro forma een bezwaarschrift indienen dat bovendien te laat was) een eigen keuze van ELD is. Dit komt in de gegeven omstandigheden voor haar rekening en risico.
€ 13.740,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt voor memorie van antwoord, 2 punten voor pleidooi, tarief VIII € 4.580,- per punt).
Het hof zal de nakosten begroten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden. De door de gemeente gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.