6.4.1.Alvorens op de vraag op Volkswagen Bank tekort is geschoten en/of onzorgvuldig of onrechtmatig heeft gehandeld in te gaan, stelt het hof het volgende voorop:
a. Het hof overweegt dat het geschil -ondanks het gegeven dat de vorderingen van Volkswagen uitsluitend zien op het contract dat met betrekking tot de Seat Altea is gesloten- niet alleen betrekking heeft op de kredietovereenkomst met betrekking tot de Seat Altea (contract nummer [nummer 2] ), maar ook op de met betrekking tot de Suzuki Swift gesloten kredietovereenkomst (contract nummer [nummer 1] ). Beide overeenkomsten zijn door bemiddeling van autobedrijf [Autobedrijf] nagenoeg gelijktijdig/kort na elkaar tot stand gekomen (namelijk op 17 respectievelijk 25 juni 2010) op basis van dezelfde financiële informatie van [appellanten]. Gesteld noch gebleken is dat in de korte periode tussen de totstandkoming van beide contracten de financiële positie en de door [appellanten] daarover gegeven informatie is gewijzigd. Bij de vraag of er sprake zou zijn geweest van overkreditering moeten daarom beide overeenkomsten worden betrokken.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de algemene voorwaarden van Volkswagen Bank op de overeenkomsten van toepassing zijn. [appellanten] hebben gesteld dat Volkswagen Bank hun geen exemplaar van die voorwaarden ter hand heeft gesteld en roepen de vernietiging in van de toepasselijkheid van deze voorwaarden.
Volkswagen Bank heeft betwist dat de algemene voorwaarden niet aan [appellanten] ter hand zijn gesteld en zij verwijst daarbij naar de vermelding in de door [appellanten] ondertekende contracten dat de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld en dat zij van de inhoud daarvan kennis hebben genomen.
Het hof stelt vast dat in beide contracten de volgende bepalingen zijn opgenomen:
“(…) I. Partijen verklaren, dat op deze overeenkomst voorts van toepassing zijn de voorwaarden en bedingen zoals vermeld op blad 2 van deze overeenkomst.
J. Cliënt verklaart een afschrift van deze overeenkomst, inclusief de op blad 2 vermelde voorwaarden en bedingen, en een financieringsprospectus te hebben ontvangen, de inhoud daarvan te kennen en daarmede akkoord te gaan (…)”
Onder deze bepalingen hebben partijen vervolgens hun handtekening gezet.
De door [appellanten] ondertekende onderhandse akten leveren tegen hen en ten behoeve van Volkswagen Bank dwingend bewijs op van hun verklaring, die bestemd is tot bewijs (artikel 157 lid 2 Rv). [appellanten] hebben geen nadere uitleg gegeven van hun stellingen op dit punt.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat [appellant] c.s, anders dan zij stellen, wel degelijk een afschrift van de algemene voorwaarden en de prospectus hebben ontvangen en dat zij van de inhoud daarvan kennis hebben kunnen nemen. In dit verband is relevant dat [appellanten] zelf hebben gesteld een kopie van de overeenkomst te hebben ontvangen, maar dat zij niet hebben gesteld (en evenmin bewijs daarvan hebben aangeboden) dat zij pagina 2 van de overeenkomst (waarin bedoelde voorwaarden zijn vermeld) niet hebben ontvangen.
6.4.3.De aard en omvang van de zorgplicht
6.4.3.1. Op een financieel dienstverlener als Volkswagen Bank, die beschouwd moet worden als een professionele en bij uitstek deskundig financieel dienstverlener, rust ten opzichte van particuliere, niet professionele cliënten als [appellanten] een zorgplicht. De reikwijdte van die zorgplicht hangt mede af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het krediet, de toepasselijke regelgeving tot nakoming waarvan de dienstverlener is gehouden en de voor de dienstverlener geldende gedragsregels.
6.4.3.2. Voor wat betreft de aard van het krediet hebben [appellanten] in dit verband gesteld dat er sprake is van een complex financieel product. Volkswagen Bank heeft dit gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt dat uit de inhoud van de beide kredietovereenkomsten niet kan worden afgeleid dat er sprake is van een complex product als bedoeld in artikel 1 van het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen Wft (verder Bgfo), welk besluit op grond van de Wet op het Financieel Toezicht (verder: Wft) in deze van toepassing is. De tussen partijen gesloten overeenkomsten vallen niet onder een van de in artikel 1 Bgfo genoemde producten. Los daarvan is het hof, met de kantonrechter, van oordeel dat uit de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomsten (en de daarbij horende toepasselijke algemene voorwaarden) zonder meer duidelijk moet zijn geweest/is, welke financiële verplichtingen op [appellanten] rustten. Daar komt bij dat [appellanten], zoals hiervoor overwogen, al eerder soortgelijke kredietovereenkomsten met Volkswagen Bank hadden gesloten en zij dus geacht moeten worden bekend te zijn geweest met de inhoud en voorwaarden van die overeenkomsten.
In hoeverre de andere relevante omstandigheden van het geval (de toepasselijke regelgeving en de gedragsregels) in deze zaak van belang zijn zal hierna aan de orde komen.
6.4.4.Heeft Volkswagen Bank voldoende informatie ingewonnen over de financiële situatie van [appellanten]?
6.4.4.1. [appellanten] hebben in dit verband gesteld, zakelijk weergegeven, dat Volkswagen Bank onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de financiële omstandigheden en andere leefomstandigheden van [appellanten].
Volkswagen Bank hebben betwist dat zij tekort zijn geschoten in hun onderzoekplicht.
6.4.4.2. In artikel 4:34 Wft is in dit verband het volgende bepaald:
Lid 1: Voor de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet, of een belangrijke verhoging van de kredietlimiet, dan wel de som van de bedragen die op grond van een bestaande overeenkomst inzake krediet aan de consument ter beschikking zijn gesteld, wint een aanbieder van krediet in het belang van de consument informatie in over diens financiële positie en beoordeelt hij, ter voorkoming van overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst onderscheidenlijk de belangrijke verhoging verantwoord is.
Lid 2: De aanbieder gaat geen overeenkomst inzake krediet aan met een consument en gaat niet over tot een belangrijke verhoging van de kredietlimiet of de som van de bedragen die op grond van een bestaande kredietovereenkomst aan de consument ter beschikking zijn gesteld indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
Lid 3: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
In deze is verder van belang dat artikel 113 Bgfo bepaalt dat een aanbieder van krediet geen overeenkomst inzake krediet aan gaat waarvan de kredietsom of de kredietlimiet meer dan € 1000 bedraagt, indien hij niet beschikt over voldoende schriftelijke of op een ander duurzame drager vastgelegde informatie aangaande de financiële positie van de consument om, ter voorkoming van overkreditering te kunnen beoordelen of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is.
Ten aanzien van de van toepassing zijnde regelgeving overweegt het hof dat de achtergrond daarvan is dat de kredietverlener de onvoorzichtige en of onwetende consument beschermt tegen het nemen van onverantwoorde beslissingen op, in dit geval, het gebied van het sluiten van kredietovereenkomsten. Van de potentiële kredietverstrekker wordt in het kader van de op haar rustende zorgplicht een actieve rol verwacht bij de bescherming van de consument tegen te hoge risico's bij het aangaan van kredietovereenkomsten.
6.4.4.3. Vast staat dat Volkswagen Bank de volgende informatie over de financiële positie van [appellanten], naast de mondelinge informatie die [appellanten] zouden hebben gegeven, heeft ingewonnen:
- er zijn loonstroken van [appellanten] opgevraagd en verkregen over de periode mei 2010, één met betrekking tot de heer [appellant] en één met betrekking tot mevrouw [appellante] - [appellant] ;
- er zijn rekeningafschriften van de rekening van [appellanten] bij de ING-bank opgevraagd en verkregen, waarbij overigens onduidelijk is hoeveel rekeningafschriften aan Volkswagen Bank ter hand zijn gesteld en of er meer afschriften zijn verstrekt dan de twee die bij productie 7 van de conclusie van antwoord in conventie/van eis in reconventie in het geding zijn gebracht;
- Volkswagen Bank heeft een BKR-toetsing uitgevoerd.
Of Volkswagen Bank meer of andere informatie heeft ingewonnen kan niet worden vast-
gesteld. Volkswagen Bank heeft immers geen zogenaamd “klantenprofiel”, waarin alle
relevante opgevraagde en/of verkregen gegevens met betrekking tot de klant zijn opgenomen
in het geding gebracht en evenmin een door haar ingevuld inventarisatieformulier. Zij stelt die gegevens niet meer voorhanden te hebben. Het hof wijst in deze op het bepaalde in artikel 33 Bgfo op grond waarvan een aanbieder van krediet de verkregen relevante financiële informatie op zijn minste gedurende vijf jaar na de dag waarop de overeenkomst is afgewikkeld moet bewaren. Voor zover er daarom onduidelijkheid bestaat over welke gegevens Volkswagen Bank verder aan [appellanten] heeft gevraagd, dient dat in beginsel voor haar risico te blijven en moet worden aangenomen dat Volkswagen Bank haar verweer in zoverre onvoldoende heeft toegelicht.
6.4.4.4. [appellanten] hebben Volkswagen Bank op het punt van de informatieplicht/onderzoekplicht verweten dat Volkswagen Bank heeft verzuimd nader onderzoek te doen naar de aard van het dienstverband van [appellanten]. Zij wijzen op het feit dat de heer [appellant] ten tijde van het aanvragen van het krediet op basis van een uitzendovereenkomst werkte en mevrouw [appellante] op basis van een tijdelijk dienstverband. Deze omstandigheid had Volkswagen Bank bij haar besluit over het aangevraagde krediet moeten betrekken, aldus [appellanten]
Volkswagen Bank heeft hiertegen aangevoerd dat zij, mede gelet op de eenvoudige aard van het financiële product, niet gehouden was onderzoek te doen naar de positie op de arbeidsmarkt van [appellanten]. Het standpunt van [appellanten] zou er bovendien ten onrechte toe leiden dat geen krediet kan worden verstrekt aan mensen zonder vast arbeidscontract.
Het hof verwerpt het standpunt van [appellanten] in deze. [appellanten] hebben, zo blijkt uit de toelichting op grief V, gesteld dat Volkswagen Bank heeft verzuimd nader onderzoek te doen naar de aard van het dienstverband van [appellanten]. De aard van het dienstverband behoefde naar het oordeel van het hof bij gebreke van een nadere toelichting door [appellanten] en aanwijzingen voor twijfel over de bestendigheid ervan niet nader te worden onderzocht. Het gegeven dat er sprake was van een tijdelijk dienstverband en een dienstverband via een uitzendbureau brengt niet zonder meer met zich dat er in de nabije toekomst sprake van zou zijn dat [appellanten] hun baan zouden verliezen. [appellanten] hebben ook geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan het Volkswagen Bank duidelijk zou moeten zijn geweest dat met dergelijk op relatief korte termijn te verwachten baanverlies rekening moest worden gehouden. Integendeel, zij hebben nu juist ten aanzien van mevrouw [appellante] gesteld (pagina 2 van de memorie van grieven), dat zij pas in februari 2011 vanwege ziekte uit dienst is gegaan en gesteld noch gebleken is dat Volkswagen Bank dit ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomsten had kunnen of moeten voorzien. Ten aanzien van de heer [appellant] hebben zij weliswaar gesteld dat hij “vrij snel inkomen uit arbeid verloor” (zie pagina 2 van de memorie van grieven), maar deze stelling is verder op geen enkele manier feitelijk onderbouwd of geconcretiseerd, zodat het hof, nog los van het feit of dit verlies van werk voorzienbaar moet zijn geweest ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en de vraag of het risico door nader onderzoek aan het licht had kunnen worden gebracht, daaraan voorbij gaat.
6.4.4.5. Vast staat dat Volkswagen bij de kredietverstrekking geen rekening heeft gehouden met de kinderalimentatieverplichting van de heer [appellant] (destijds € 343,00 per maand) en dat [appellanten] bij het aanvragen van het krediet tegenover Volkswagen Bank geen melding hebben gemaakt van deze verplichting. Uit de door [appellanten] aan Volkswagen Bank verstrekte rekeningafschriften kan het bestaan van de alimentatieverplichting niet worden afgeleid (de heer [appellant] voldoet het verschuldigde bedrag aan alimentatie doorgaans contant).
[appellanten] zijn met betrekking tot de alimentatieverplichting van mening dat Volkswagen Bank heeft nagelaten hier actief naar te vragen, wat wel van haar had mogen worden verwacht als zorgvuldig handelend kredietverstrekker. Zij wijzen onder meer op de standaard inventarisatieformulieren die door andere kredietverstrekkers worden gebruikt en waarin duidelijk gevraagd wordt of er alimentatieverplichtingen zijn (productie 8 bij memorie van grieven). Zij stellen dat van hun niet kon worden verwacht dat zij hadden begrepen dat zij uit eigener beweging deze kostenpost moesten opgeven. De heer [appellant] beschouwde de betaling van een onderhoudsbijdrage voor zijn kind ook niet als verplichting.
Volkswagen Bank heeft betwist dat haar in dit opzicht iets verweten kan worden en wijst op de eigen verantwoordelijkheid van [appellanten] in deze.
Het hof oordeelt als volgt.
Niet in geschil is dat de alimentatieverplichting in het licht van de financiële positie van [appellanten] niet gering was en dat die van belang was voor de beoordeling door Volkswagen Bank. Partijen zijn het erover eens dat Volkswagen Bank of Autobedrijf [Autobedrijf] aan [appellanten] voor het aangaan van de overeenkomsten een algemene vraag heeft gesteld over vaste lasten en dat [appellanten] in antwoord daarop verschillende lasten hebben genoemd, maar de alimentatie niet hebben gemeld.
Dat er door/namens Volkswagen Bank of Autobedrijf [Autobedrijf] als haar verbonden bemiddelaar doelgericht en uitdrukkelijk naar een kinderalimentatieverplichting zou zijn gevraagd is door Volkswagen Bank niet gesteld noch anderszins gebleken. Of een vraag naar alimentatieverplichtingen onderdeel was van het volgens Volkswagen Bank bij het gesprek door de medewerker van Autobedrijf [Autobedrijf] met [appellanten] gebruikte inventarisatieformulier van Volkswagen Bank kan niet worden vastgesteld. Dat inventarisatieformulier is, zoals hiervoor al vastgesteld, door Volkswagen Bank niet overgelegd. Voor zover Volkswagen Bank heeft willen stellen dat de gevraagde gegevens af te leiden zouden zijn uit het door haar als producties 3 en 4 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde formulieren, overweegt het hof dat uit die formulieren niet valt af te leiden welke vragen op welke manier aan [appellanten] zijn gesteld bij het inventariseren van hun financiële gegevens.
Over de exacte gang van zaken tijdens het gesprek van [appellanten] en de medewerker van Autobedrijf [Autobedrijf] , bij gelegenheid waarvan de kredietaanvraag is gedaan, zijn geen (laat staan schriftelijk vastgelegde) concrete gegevens gesteld door Volkswagen Bank noch zijn die anderszins komen vast te staan. Wel duidelijk, gezien de stellingen van partijen (grieven, blz. 1-2, aantekeningen pleidooi 25 oktober 2016, blz. 3 bovenaan), is dat [appellanten] op een dag in de showroom van Autobedrijf [Autobedrijf] kwamen, 2 auto’s kozen en direct (in een kamertje naast de showroom) het eerste en enige (korte) gesprek voerden met Volkswagen Bank/Autobedrijf [Autobedrijf] voor het aangaan van de overeenkomsten. Of tijdens dat gesprek door [appellanten] telefonisch gesproken zou zijn met een medewerker van Volkswagen Bank, zoals door Volkwagen Bank is aangevoerd en door [appellanten] bij gelegenheid van het pleidooi is weersproken, is evenmin komen vast te staan en, zo er al zo'n telefoongesprek zou hebben plaats gevonden, dan is niet duidelijk geworden wat de inhoud daarvan is geweest en welke vragen over de vaste lasten en andere financiële omstandigheden van [appellanten] aan hen zouden zijn gesteld. Hierdoor is niet komen vast te staan in hoeverre en hoe gedetailleerd Volkswagen Bank en/of (de medewerker van) Autobedrijf [Autobedrijf] adequaat heeft/hebben geïnformeerd naar de (vaste) lastenpositie van [appellanten]. Evenmin is door Volkswagen Bank voldoende concreet gesteld noch anderszins duidelijk geworden of de vragen naar de lasten van [appellanten] zodanig zijn geformuleerd, dat [appellanten] redelijkerwijs wel hadden moeten begrijpen dat zij het maandelijkse bedrag aan kinderalimentatie dat de heer [appellant] moest betalen dienden te vermelden. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat [appellanten], zo er al een actieve mededelingsplicht op hun rustte zoals Volkswagen Bank heeft gesteld, een terecht verwijt kan worden gemaakt dat zij die mededelingsplicht hebben geschonden.
Het voorgaande betekent dat het hof van oordeel is dat Volkswagen Bank haar betwisting van de stelling van [appellanten] dat Volkswagen Bank bij het inwinnen van informatie over de lastenpositie van [appellanten] onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld onvoldoende heeft toegelicht. Dat daardoor de belangrijke lastenpost van de kinderalimentatie niet bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van [appellanten] is betrokken dient daarom voor rekening en risico van Volkswagen Bank te komen.
6.4.4.6. Volkswagen Bank heeft bij het beoordelen van de kredietwaardigheid van [appellanten] geen rekening gehouden met de maandelijkse premie van de spaarhypotheek van € 50,00. [appellanten] stellen dat Volkswagen Bank ten onrechte geen acht heeft geslagen op die vaste lastenpost.
Het hof stelt vast dat op het als productie 4 bij conclusie van antwoord in reconventie door Volkswagen Bank overgelegde rekeningafschrift van de bankrekening van [appellanten] bij de ING met rekeningnummer [rekeningnummer], pagina 2 van 5 van 14 mei 2010, een afschrijving van € 50,00 is vermeld met de vermelding
"polis [polisnummer] maand 05/2010 MAATWERKVERZEKERING UW VERZEKERINGSPREMIE ING Levensverzekering Retail bv".Met name uit de vermelding
"maand 05/10"had Volkswagen Bank redelijkerwijs kunnen en moeten afleiden dat dit een maandelijks terugkerende (en dus: vaste) lastenpost van [appellanten] betrof. Zij had dan ook bij haar onderzoek naar de kredietwaardigheid van [appellanten] met deze post rekening moeten houden althans naar deze post nader moeten informeren bij [appellanten].
6.4.4.7. Concluderend is het hof, gelet op het voorgaande, van oordeel dat Volkswagen Bank ten opzichte van [appellanten] niet op de juiste wijze aan de op haar ingevolge artikel 4.34 Wft rustende onderzoekverplichting heeft voldaan.