In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 maart 2017, gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2016, waarbij hun minderjarige kinderen onder toezicht zijn gesteld. De ouders, die thans in België wonen, hebben de beschikking aangevochten en betwisten de noodzaak van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, ondanks de verhuizing van de ouders naar België, omdat de kinderen op het moment van indienen van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. De ouders hebben aangevoerd dat er geen sprake is van een situatie die de ondertoezichtstelling rechtvaardigt en dat zij bereid zijn om vrijwillige hulp te accepteren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2017 zijn de ouders niet verschenen, maar de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant waren wel aanwezig. Het hof heeft de zorgen van de raad over de ontwikkeling van de kinderen, die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en andere problematische situaties, serieus genomen. De raad heeft benadrukt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen te adresseren.
Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de zorg voor hun kinderen adequaat te vervullen en dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de oudste minderjarige noodzakelijk zijn voor zijn verzorging en opvoeding. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de ouders in het ongelijk gesteld met betrekking tot hun verzoek om kostenvergoeding.