ECLI:NL:GHSHE:2017:944

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
200.183.165_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige na zorgen over ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2006. In een eerdere tussenbeschikking van 21 april 2016 had het hof de moeder al geschorst in haar gezag, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming werd verzocht om het hof te informeren over het verloop van het onderzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2017 zijn zowel de pleegmoeder als de moeder gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De Raad heeft in zijn rapport van 3 november 2016 opnieuw zorgen geuit over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die klem zat tussen de moeder en de pleegmoeder. Het hof heeft vastgesteld dat de pleegmoeder een veilige opvoedomgeving biedt, terwijl de moeder moeite heeft om adequaat in te spelen op de behoeften van de minderjarige. Het hof oordeelde dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar gezag op verantwoorde wijze uit te oefenen, was verstreken. De Raad en de GI hebben geadviseerd om het gezag van de moeder te beëindigen, wat het hof heeft toegewezen. De beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2015 is vernietigd, en de GI is benoemd tot voogdes.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 maart 2017
Zaaknummer: 200.183.165/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/294971 / FA RK 15-3143
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Slaats,
hierna: de moeder,
-
Raad voor de Kinderbescherming,
Regie Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna: de raad,
-
Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de GI.

5.De beschikking d.d. 21 april 2016

Bij die beschikking heeft het hof, uitvoerbaar bij voorraad, met ingang van de datum van de beschikking de moeder in de uitoefening van het gezag over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , geschorst en de GI met de voorlopige voogdij over voornoemde minderjarige belast met ingang van diezelfde datum (21 april 2016).
Het hof heeft voorts bepaald dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het gezagsregister.
Het hof heeft de raad verzocht om het hof te informeren voor 21 oktober 2016 over het verloop van het onderzoek en de uitkomsten daarvan.
Tot slot is iedere verdere beslissing pro forma aan gehouden tot 21 oktober 2016.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Van de Laar;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Slaats;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] , als vertegenwoordiger van de raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] als vertegenwoordiger de GI.
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad van 4 november 2016 met als bijlage het raadsrapport d.d.
3 november 2016;
- het V6-formulier van 23 november 2016 met bijlage van de advocaat van de moeder.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Uit het raadsrapport van 3 november 2016 volgt dat er in dit raadsonderzoek opnieuw zorgen zijn geconstateerd ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige] .
Uit de observatiediagnostiek van oktober 2016 komt naar voren dat er grote zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en dat ze klem zit binnen haar gezinssysteem. Deze zorgen zijn onder meer gelegen in het weinig uiten van emoties, angst gerelateerde klachten, traumasymptomen, bijzonderheden op het gebied van haar seksuele ontwikkeling en het loyaliteitsconflict waar [minderjarige] in zit. Ten aanzien van de gehechtheid van [minderjarige] wordt gesteld dat zij veilig is gehecht aan de pleegmoeder. In de gehechtheidsrelatie met de moeder ervaart zij minder basisveiligheid.
7.1.1.
Ten aanzien van de moeder als opvoeder en de relatie tussen de moeder en [minderjarige] wordt in het raadsrapport aangegeven dat de moeder tijdens de begeleide contacten adequaat aansluit bij [minderjarige] . De moeder vindt het echter moeilijk om met [minderjarige] te praten over haar beleving ten aanzien onder andere gebeurtenissen in het verleden. [minderjarige] vertoont een ambivalente houding richting de moeder, waarbij haar gedrag en aangegeven angsten niet overeenkomen, hetgeen erop wijst dat zij klem zit. Dit maakt volgens de raad dat er, vanuit [minderjarige] gezien, geadviseerd wordt om de contacten nog onder begeleiding te laten plaatsvinden.
7.1.2.
Ten aanzien van de relatie tussen de moeder en pleegmoeder is door de raad aangegeven dat er al langdurig sprake is van onderlinge spanningen.
Dit maakt dat de minderjarige tussen de moeder en de pleegmoeder klem zit, hetgeen van negatieve invloed is op haar ontwikkeling. Gedurende de hiervoor ingezette systeemtherapie zijn de moeder en de pleegmoeder er nog onvoldoende in geslaagd om zaken uit hun gezamenlijke verleden zodanig een plek te geven, dat zij met elkaar tot een meer constructieve communicatie en samenwerkingsvorm kunnen komen.
De raad heeft echter wel de indruk dat zowel de moeder als de pleegmoeder zich omwille van [minderjarige] hiervoor inspannen en de intentie hebben om tot meer constructieve communicatie en positievere beeldvorming te komen. Dit proces verloopt echter gecompliceerd en traag. Hierdoor duren de loyaliteitsproblemen van [minderjarige] onverminderd voort.
7.1.3.
De raad is, ook na aanvullende onderzoeken, van mening dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] - om zich adequaat te ontwikkelen in het opvoedingsklimaat bij de moeder - is verstreken. Verder constateert de raad dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is met een beperkte draagkracht en wanneer er niets aan haar situatie verandert haar identiteitsontwikkeling steeds verder in het geding zal raken. De raad meent dat een gezagsbeëindiging van de moeder voor een stuk duidelijkheid bij alle betrokkenen zal zorgen. Daarbij groeit [minderjarige] al geruime tijd op in de voor haar veilige opvoedingsomgeving bij de pleegmoeder. Door terugplaatsing bij de moeder zullen de angsten en loyaliteitsproblemen van [minderjarige] zeker niet verminderen, maar is de kans groot dat het loyaliteitsgevoel van [minderjarige] nog meer onder druk komt te staan.
7.2.
Tijdens de zitting van het hof is door de advocaat van de pleegmoeder gesteld dat het raadsrapport helder is. In de periode na de beschikking van 21 april 2016 zijn de contacten tussen moeder en pleegmoeder redelijk goed verlopen. Hoewel er nog wel sprake is van onrust is bij [minderjarige] , gaat het nu beter met haar.
De pleegmoeder heeft in aanvulling daarop benadrukt dat zij in het belang van [minderjarige] contact heeft gehad met de moeder en de bezoekregeling is uitgebreid. [minderjarige] wil nog niet met de moeder op straat, wel gaat de moeder mee naar de zwemles. [minderjarige] heeft nog te maken met herbelevingen maar afgezien daarvan gaat het goed met haar.
Het is de wens van de pleegmoeder om de huidige situatie te handhaven.
7.3.
Namens de moeder is ter zitting van het hof aangevoerd dat het beter gaat met [minderjarige] . De medicatie - die zij gebruikt in verband met epilepsieaanvallen - zal binnen een afzienbare periode worden afgebouwd.
Ook de contacten tussen de moeder en [minderjarige] verlopen beter. Hoewel deze omgangscontacten in duur zijn uitgebreid vinden zij maar één keer in de vier weken plaats.
Nu er niet is voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke maatstaven stemt de moeder niet in met de conclusie van de raad om het gezag te beëindigen. Haar stelling is dat zij haar gezag niet (heeft) misbruikt en zij wijst erop dat er in feite nooit is toegewerkt naar een terugplaatsing, althans dat de mogelijkheden daartoe zijn onderzocht.
De moeder heeft plezierig contact met [minderjarige] en zij zou graag zien dat er meer ruimte zou worden gegeven om de omgang uit te breiden. Verder ontkent de moeder dat [minderjarige] bezig is met haar toekomstperspectief. De moeder verzoekt het hof daarom het gezag niet te beëindigen en de (reeds ingezette) systeemtherapie voort te zetten.
7.4.
Namens de GI is benadrukt dat het voor [minderjarige] van belang is dat zij weet dat zij bij de pleegmoeder mag opgroeien; zij is daar veilig gehecht. Zolang er sprake is van een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing is er sprake van onrust bij de minderjarige.
Daarbij dient er een duidelijke rol voor de moeder te zijn, nu [minderjarige] daaraan behoefte heeft. Gebleken is dat zij het heel fijn vindt dat ze meer contact heeft met de moeder.
Hoewel er verbeteringen zijn gezien in de omgangsregeling, acht de GI deze zeer kwetsbaar en is een voogdijmaatregel op zijn plek.
7.5.
Namens de raad is ter zitting van het hof erop gewezen dat [minderjarige] reeds ruim zes jaar bij de pleegmoeder woont en zij een veilig opvoedpersoon voor de minderjarige is.
De raad acht het van belang dat de gezagsbeëindigende maatregel voortduurt en dat een neutraal persoon de beslissingen neemt aangaande de omgang, dit om te voorkomen dat de relatie tussen de moeder en de pleegmoeder verder onder druk komt te staan.
7.6.
Het hof oordeelt als volgt.
Zoals in de beschikking van dit hof van 21 april 2016 onder rechtsoverweging 3.9.3. is overwogen had [minderjarige] sterk te lijden onder de voortdurende en verharde strijd die tussen de moeder en pleegmoeder was ontstaan. Dit had zijn weerslag op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en leverde een ernstige bedreiging op voor haar algehele gezondheid. Zij zat klem tussen de moeder en de pleegmoeder en vertoonde daarnaast psychosomatische klachten. Uit deze beschikking volgde tevens dat teneinde bestaande patronen te doorbreken, systeemtherapie - die erop is gericht de verstandhouding tussen de moeder en pleegmoeder te verbeteren - geïndiceerd was.
Het hof heeft vervolgens in de voornoemde beschikking van 21 april 2016 het gezag van de
moeder geschorst en is het aan de moeder en de pleegmoeder overgelaten om deze periode te gebruiken om hun onderlinge communicatie te verbeteren, elkaar te respecteren, elkaar ten aanzien van [minderjarige] de ruimte te gunnen zodat er voor haar rust komt.
Daarnaast is aan de raad verzocht nader onderzoek te doen naar de vraag of is voldaan aan de criteria van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In de periode tijdens de schorsing van het gezag zijn er, zo is gebleken uit het raadsrapport en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en toegelicht, positieve ontwikkelingen gezien in het contact tussen de moeder en de pleegmoeder. Het hof ziet, gelijk de raad heeft opgenomen in de raadsrapport, dat de pleegmoeder en de moeder zich in het belang van [minderjarige] inspannen en de intentie hebben om tot meer communicatie en een positievere beeldvorming te komen.
Het hof ziet ook dat, dit proces zeer traag verloopt en het een kwetsbaar proces is.
Gebleken is dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is met een beperkte draagkracht en dat haar identiteitsontwikkeling steeds verder in het geding raakt wanneer er niets aan haar situatie verandert. Daarbij komt dat zij al geruime tijd opgroeit bij de pleegmoeder en daar veilig is gehecht. Uit het raadsrapport is bovendien naar voren gekomen dat terugplaatsing bij de moeder de angsten en loyaliteitsproblemen van [minderjarige] niet zullen verminderen en de kans groot is dat het loyaliteitsgevoel van [minderjarige] nog meer onder druk komt te staan.
Gelet op het vorenstaande is het hof met de raad en de GI van oordeel dat het belang van [minderjarige] bij rust en stabiliteit thans duidelijkheid omtrent haar toekomstperspectief vereist en dat in redelijkheid niet te verwachten is dat de moeder binnen een aanvaardbare termijn in staat zal zijn op een verantwoorde wijze de opvoeding van de minderjarige op zich te nemen.
Een beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] acht het hof in het belang van de minderjarige dan ook noodzakelijk.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidend verzoek van de raad alsnog dient te worden toegewezen.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2015;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
met benoeming van de GI tot voogdes;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.K. Veldhuijzen van Zanten en A. Herczog en is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.