In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2006. In een eerdere tussenbeschikking van 21 april 2016 had het hof de moeder al geschorst in haar gezag, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming werd verzocht om het hof te informeren over het verloop van het onderzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2017 zijn zowel de pleegmoeder als de moeder gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De Raad heeft in zijn rapport van 3 november 2016 opnieuw zorgen geuit over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die klem zat tussen de moeder en de pleegmoeder. Het hof heeft vastgesteld dat de pleegmoeder een veilige opvoedomgeving biedt, terwijl de moeder moeite heeft om adequaat in te spelen op de behoeften van de minderjarige. Het hof oordeelde dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar gezag op verantwoorde wijze uit te oefenen, was verstreken. De Raad en de GI hebben geadviseerd om het gezag van de moeder te beëindigen, wat het hof heeft toegewezen. De beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2015 is vernietigd, en de GI is benoemd tot voogdes.