ECLI:NL:GHSHE:2017:83

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
15/00696
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag premieheffing ziekenfondswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 5 maart 2015 de aanslag in de ziekenfondswet zelfstandigen van belanghebbende verminderd naar nihil. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die was opgelegd naar het maximale premie-inkomen van € 21.050. De Inspecteur handhaafde de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank verklaarde het beroep gegrond en verordende dat de Inspecteur het griffierecht van € 42 moest vergoeden.

In hoger beroep heeft belanghebbende geen belang bij een gunstigere beslissing, aangezien de aanslag reeds naar nihil was verminderd. Het Hof heeft de zitting op 15 september 2016 gehouden, waar belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de Inspecteur door drie vertegenwoordigers. Het Hof heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting.

Het Hof concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat belanghebbende geen belang heeft bij het hoger beroep. De proceskosten worden niet toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00696
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 maart 2015, nummer AWB 12/7322 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de ziekenfondswet zelfstandigen opgelegd naar het maximale premie-inkomen van € 21.050. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd naar een premie-inkomen van nihil en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 15 september 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] en [D] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
De Rechtbank heeft de aanslag verminderd tot een berekend naar een premie-inkomen van nihil.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft uitsluitend nog het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende recht op een hogere aftrek voor verkoopkosten?
II. Behoort de lening [G] vrij te vallen ten gunste van het resultaat en zo ja, tot welk bedrag?
III. Dient een bedrag van € 500 tot het resultaat te worden gerekend in verband met de vrijval van de schuld [F] ?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede en derde vraag ontkennend moeten worden beantwoord. Ten aanzien van de lening [G] wenst belanghebbende een oordeel te vernemen over de omvang van de vrijvalwinst indien deze schuld in een ander jaar vrijvalt. De Inspecteur is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord. Aan de beantwoording van de tweede vraag wordt niet toegekomen, nu de Rechtbank heeft geoordeeld dat deze schuld niet vrijvalt in het onderhavige jaar en hij heeft berust in dat oordeel.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ambtshalve overweging
4.1.
De Rechtbank heeft de aanslag verminderd tot een berekend naar een premie-inkomen van nihil. Dit betekent dat de aanslag naar nihil is teruggebracht. Het hoger beroep van belanghebbende kan niet tot een voor haar gunstigere beslissing leiden. Belanghebbende heeft dan ook geen belang bij het door haar ingestelde hoger beroep. Het hoger beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de proceskosten
4.2.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan op 12 januari 2017 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.W.J. Huige en A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.