ECLI:NL:GHSHE:2017:80

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
15/00693
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de correctie van verkoopkosten en vrijval van lening in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de correctie van verkoopkosten door de Inspecteur en de vrijval van een lening. Belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een administratie- en belastingadvieskantoor drijft, had in zijn administratie verkoopkosten geboekt die voornamelijk bestonden uit uitgaven voor etentjes. De Inspecteur heeft deze kosten gecorrigeerd, omdat belanghebbende de zakelijkheid van deze uitgaven niet aannemelijk heeft gemaakt. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de vrijval van een lening niet in het onderhavige jaar kan plaatsvinden, wat door de Inspecteur is geaccepteerd. Het Hof heeft geoordeeld dat de correctie van de verkoopkosten niet terecht was en dat de vrijval van de lening niet in het onderhavige jaar kan worden meegenomen. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor wat betreft de vaststelling van het verrekende verlies, en het verrekende verlies vastgesteld op € 2.384. Tevens is de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00693
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 maart 2015, nummer AWB 12/7320 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.485, waarbij rekening is gehouden met een uit een eerder jaar te verrekenen persoonsgebonden aftrek van € 3.967 en bij verliesverrekeningsbeschikking een beperkt verrekenbaar verlies van € 30.183 en een onbeperkte verrekenbaar verlies van € 139.025. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, waarbij rekening is gehouden met een uit een eerder jaar te verrekenen persoonsgebonden aftrek van € 3.967 en via aanpassing van de verliesverrekeningsbeschikking een beperkt verrekenbaar verlies van € 18.715 en een onbeperkt verrekenbaar verlies van € 119.747.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voorzover het de verliesverrekeningsbeschikking betreft, de daarop betrekking hebbende uitspraak op bezwaar vernietigd, het verrekende verlies verminderd tot € 2.634, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 15 september 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] en [D] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende drijft samen met zijn echtgenote een administratie- en belastingadvieskantoor genaamd ‘ [E] v.o.f.’ in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de v.o.f.). De onderneming wordt gedreven vanuit het pand gelegen aan de [adres] 18 te [woonplaats] . Dit is tevens het woonhuis van belanghebbende en zijn echtgenote.
2.2.
Op 6 november 2006 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV over het onderhavige jaar ingediend naar een belastbare winst uit onderneming van € 414 en een bedrag aan ziektekosten en buitengewone uitgaven van € 3.584.
2.3.
In 2008 heeft bij belanghebbende en zijn echtgenote een boekenonderzoek plaatsgevonden. Onderzocht zijn daarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2003 tot en met 2005 en de omzetbelasting over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2005. Naar aanleiding van deze controle heeft de Inspecteur het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt gecorrigeerd:
- aangegeven belastbare winst € 414
- meer winst € 186.314
- meer zelfstandigenaftrek
€ 4.068 -/-
- vastgestelde belastbare winst € 182.660
- te verrekenen pga (uit 2003)
€ 3.967-/-
- inkomen uit werk en woning € 178.693
- verliesverrekening
€ 169.208 -/-
- belastbaar inkomen uit werk en woning € 9.485.
2.4.
In de administratie van de v.o.f. waren verkoopkosten geboekt tot een bedrag van € 6.382. Hiervan is € 1.824 overgeboekt naar privé en is een bedrag van € 4.558 ten laste van het resultaat geboekt. Van de uitgaven is, behoudens de aanwezigheid van de nota’s, geen administratie aanwezig die enig inzicht geeft in het zakelijk karakter. De controlerend ambtenaar achtte dit bedrag te hoog en heeft de aftrekbare verkoopkosten gecorrigeerd tot 10% van het aanvankelijke totale bedrag ofwel € 638. Dit heeft geleid tot een correctie op de verkoopkosten van € 3.920, waarvan de helft voor rekening komt van belanghebbende.
2.5.
Belanghebbende oefende in het verleden ook een eenmanszaak uit onder de naam “ [F] ” (hierna: [F] ). Deze onderneming heeft al jaren geen activiteiten meer. De eenmanszaak is niet uitgeschreven in het Handelsregister in verband met een lopende procedure tegen een bouwonderneming. Deze procedure heeft te maken met schade aan het woonhuis/kantoor. Op de balans van de v.o.f. staat een vordering [F] van € 112 en een schuld van € 612. De schuld is ontstaan door de aan de KvK verschuldigde bijdrage die door de v.o.f. voor [F] is voldaan.
2.6.
De totale winstcorrectie is als volgt samengesteld:
- meer onderhanden werk € 10.000
- minder verkoopkosten € 3.920
- minder rente onroerende zaak € 735
- meer bijzondere baten
€ 357.613
Totaal € 372.268
Hiervan is de helft, € 186.134, aan belanghebbende toegerekend.
In de correctie ‘meer bijzondere baten’ is een bedrag van € 340.335 ter zake van de vrijval lening [G] opgenomen en een bedrag van € 500 ter zake van de vrijval schuld [F] (per saldo).
2.7.
Bij de uitspraken op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk aan belanghebbendes bezwaren tegemoet gekomen. Voor het onderhavige jaar is de correctie verkoopkosten bijgesteld in die zin dat die kosten tot 25% van het aanvankelijke bedrag van de uitgaven in aftrek zijn toegelaten. Die uitgaven zijn nader vastgesteld op € 9.583, waarvan € 2.396 in aftrek is geaccepteerd. De correctie is beperkt tot € 2.162 (€ 4.558 -/- € 2.396), waarvan de helft toerekenbaar aan belanghebbende.
De vrijval lening [G] is beperkt tot 77,5% van het oorspronkelijke bedrag en een correctie in verband met een vrijval schuld aan een schietvereniging is komen te vervallen. De totale correctie van de winst van v.o.f. is vastgesteld op € 292.166, waarvan € 146.083 aan belanghebbende is toegerekend.
2.8.
Het belastbare inkomen uit werk en woning is als volgt vastgesteld:
- aangegeven belastbare winst € 414
- meer winst € 146.083
- meer zelfstandigenaftrek
€ 4.068-/-
- belastbare winst uit onderneming € 142.429
- te verrekenen pga (uit 2003)
€ 3.967-/-
- inkomen uit werk en woning € 138.462
- verliesverrekening
€ 138.462-/-
- belastbaar inkomen uit werk en woning nihil.
2.9.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de vrijval van de lening [G] niet eerder kan plaatsvinden dan in 2010 en dat deze correctie ten onrechte in het onderhavige jaar in aanmerking is genomen. Dit leidt tot een lager inkomen en heeft tevens tot gevolg dat belanghebbende in aanmerking komt voor aftrek van buitengewone uitgaven als gevolg van een lagere drempel.
Het belastbare inkomen uit werk en woning is als volgt vastgesteld door de Rechtbank:
- aangegeven belastbare winst € 414
- meer winst € 14.203
- meer zelfstandigenaftrek
€ 4.068-/-
- belastbare winst uit onderneming € 10.549
- buitengewone uitgaven € 3.948 -/-
- te verrekenen pga (uit 2003)
€ 3.967-/-
- inkomen uit werk en woning € 2.634
- verliesverrekening
€ 2.634-/-
- belastbaar inkomen uit werk en woning nihil.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft, naar belanghebbende ter zitting uitdrukkelijk heeft gesteld, uitsluitend nog het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende recht op een hogere aftrek voor verkoopkosten?
II. Behoort de lening [G] vrij te vallen ten gunste van het resultaat en zo ja, tot welk bedrag?
III. Dient een bedrag van € 500 tot het resultaat te worden gerekend in verband met de vrijval van de schuld [F] ?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede en derde vraag ontkennend moeten worden beantwoord. Ten aanzien van de lening [G] wenst belanghebbende een oordeel te vernemen over de omvang van de vrijvalwinst indien deze schuld in een ander jaar vrijvalt. De Inspecteur is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord. Aan de beantwoording van de tweede vraag wordt niet toegekomen, nu de Rechtbank heeft geoordeeld dat deze schuld niet vrijvalt in het onderhavige jaar en hij heeft berust in dat oordeel.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur en – naar het Hof begrijpt – tot vaststelling van het verrekende verlies op € 1.303. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Geschilpunt I: Verkoopkosten
4.1.
De door belanghebbende in de administratie opgevoerde verkoopkosten betreffen uitgaven voor etentjes. Belanghebbende en zijn echtgenote gaan veelvuldig eten in restaurants van cliënten. De Inspecteur heeft de zakelijkheid van deze uitgaven bestreden en gesteld dat – gelet op de omvang van de uitgaven en het aantal keren dat bij dezelfde restaurants wordt gegeten – het overgrote deel van de uitgaven privé-uitgaven zijn en dat een beperkt deel als zakelijke kosten kan worden aangemerkt. Op dat deel is de aftrekbeperking van artikel 3.15, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) van toepassing.
4.2.
De bewijslast ter zake van de aftrekbaarheid van deze uitgaven rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft gesteld dat hij regelmatig eet bij cliënten en dit combineert met het uitwisselen van stukken en het voeren van gesprekken met de cliënten. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende de zakelijkheid van deze uitgaven niet aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze gegevens verstrekt omtrent de vraag met wie hij en/of zijn echtgenote hebben gegeten en wat het zakelijke element van de restaurantbezoeken betrof. Het Hof acht op zich zelf nog wel aannemelijk dat belanghebbende op zakelijke gronden afspraken maakt met potentiële of bestaande cliënten en daarvoor uitgaven verricht, maar gelet op het ontbreken van een onderbouwing van het zakelijke karakter, acht het Hof niet aannemelijk dat tot het door belanghebbende ten laste van het resultaat gebrachte bedrag sprake is van zakelijke uitgaven. Belanghebbende heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het aftrekbare bedrag aan dergelijke kosten – rekening houdend met de onder 4.1 beschreven wettelijke bepalingen - hoger is dan het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag.
4.3.
Belanghebbende heeft voorts een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 3.15, vijfde lid, van de Wet IB 2001 op grond waarvan de kosten en lasten als bedoeld in het eerste lid, waaronder de kosten en lasten die verband houden met voedsel, drank en genotmiddelen, voor 90% in aftrek komen. Nog los van de vraag of belanghebbende een dergelijk verzoek thans nog kan doen aangezien dit verzoek niet bij de aangifte is gedaan, heeft belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, niet aannemelijk gemaakt dat 90% van de kosten van voedsel, drank en genotmiddelen, meer bedraagt dan het door de Inspecteur in aftrek gebrachte bedrag. Anders dan belanghebbende meent, kan bij toepassing van deze bepaling niet worden uitgegaan van het bedrag van € 9.582. De Inspecteur heeft immers gemotiveerd gesteld dat een zeer groot deel van deze uitgaven privé-uitgaven betreft, die in het geheel niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Belanghebbende heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat 90% van de – in beginsel – wel aftrekbare uitgaven, meer bedraagt dan het door de Inspecteur in aftrek toegestane bedrag.
Geschilpunt II: vrijval lening [G]
4.4.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de lening [G] niet vrijvalt in het onderhavige jaar en dat de correctie op dit punt vervalt. De Inspecteur heeft zich bij dit oordeel neergelegd. Dit betekent dat dit punt geen geschil meer vormt voor het onderhavige jaar. De Rechtbank behoefde zich dan ook niet uit te laten over de omvang van een eventuele vrijval in een later jaar.
Geschilpunt III: vrijval schuld [F]
4.5.
De schuld [F] (saldo van schuld en vordering) is ontstaan als gevolg van het feit dat de bijdrage aan de KvK in verband met de inschrijving van de eenmanszaak in het Handelsregister is voldaan ten laste van een bankrekening van de v.o.f. Door de Inspecteur is niet gesteld dat deze betalingen in het verleden ten laste van het resultaat van de v.o.f. zijn geboekt. Aangezien het gaat om uitgaven die geen betrekking hebben op de v.o.f., maar door de v.o.f. zijn voldaan ten gunste van één van de firmanten, gaat het Hof ervan uit dat deze uitgaven als onttrekking ten laste van het eigen vermogen van belanghebbende zijn geboekt. Een eventuele vrijval van de (saldo)schuld dient in dat geval evenzeer ten gunste van het eigen vermogen van belanghebbende te worden geboekt. De vrijval van deze schuld raakt het resultaat van de v.o.f. derhalve niet. De winstcorrectie heeft ten onrechte plaatsgevonden.
4.6.
Het vorenstaande brengt mee dat het winstaandeel van belanghebbende € 250 te hoog is vastgesteld. Het verrekende verlies moet nader worden vastgesteld op € 2.634 -/- € 250 = € 2.384.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd en het Hof heeft volstaan met het eenmaal heffen van griffierecht in de samenhangende zaak met kenmerk 15/00690, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 123 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.10.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 990.
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
4.12.
Gelet op de samenhang van de onderhavige procedure met de procedure met kenmerk 15/00695 inzake belanghebbendes echtgenote, zal het Hof in beide zaken de helft van de vergoeding toekennen.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de vaststelling van het verrekende verlies;
  • vermindert het verrekende verlies tot € 2.384;
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 123 vergoedt, en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 495.
Aldus gedaan op 12 januari 2017 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.W.J. Huige en A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.