Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 6.585
€ 6.585
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de aftrekbaarheid van verkoopkosten in de inkomstenbelasting voor het jaar 2004. Belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een administratie- en belastingadvieskantoor runt, had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de Inspecteur de verkoopkosten had gecorrigeerd. Belanghebbende stelde dat de kosten, voornamelijk bestaande uit etentjes met cliënten, zakelijk waren en dat hij recht had op een hogere aftrek.
De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 september 2016 werd de zakelijkheid van de uitgaven betwist door de Inspecteur, die stelde dat de meeste uitgaven privé waren. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de zakelijkheid van de uitgaven en dat de Inspecteur de correctie op de verkoopkosten terecht had doorgevoerd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen redenen waren voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.
De uitspraak benadrukt de bewijslast die op belanghebbende rust om de zakelijkheid van zijn uitgaven aan te tonen, en de toepassing van de relevante wetgeving inzake aftrekbaarheid van kosten. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de uitspraak van de Rechtbank moest worden bevestigd.