In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de appellant toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om vernietiging van het vonnis van de rechtbank, dat op 13 december 2016 was gewezen, waarin zijn verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek, en dat niet voldoende aannemelijk was dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2017 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat zijn psychosociale problematiek beheersbaar was en dat hij zich inspande om zijn schulden te voldoen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant op dat moment niet in staat was om de arbeidsverplichting van 36 uur per week na te komen, aangezien hij een opleiding volgde die pas in december 2017 zou worden afgerond. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat zijn psychosociale problemen beheersbaar waren, omdat hij geen recente verklaring van een hulpverlener had overgelegd.
Het hof heeft ook vastgesteld dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden. De appellant had geen onderliggende bewijsstukken overgelegd om de ontstaansdata van zijn schulden te verifiëren. Gezien deze omstandigheden heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellant niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.