In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind is verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De moeder heeft op 9 december 2016 een beroepschrift ingediend, waarin zij verzocht heeft de beschikking te vernietigen en het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) heeft in haar verweerschrift verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 31 januari 2017, waarbij de moeder, de GI en de pleegmoeder zijn gehoord. De advocaat van de moeder heeft tijdens de zitting verklaard dat de moeder niet opkomt tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar tegen de overweging van de kinderrechter dat een terugplaatsingstraject niet meer aan de orde is. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de moeder zich niet richt tegen de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar tegen de overweging van de kinderrechter. Het hof oordeelt dat de moeder geen rechtens te respecteren belang heeft bij het ingestelde beroep en verklaart haar niet-ontvankelijk. De beslissing van de rechtbank blijft daarmee in stand.