ECLI:NL:GHSHE:2017:6043

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
200.219.408_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het vonnis en verlenging van de schuldsaneringsregeling met zes maanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellanten, [appellant] en [appellante]. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling voortgezet. De appellanten hadden verzocht om verlenging van de schuldsaneringsregeling met zes maanden, wat het hof heeft toegewezen. Dit besluit volgde op een tussenarrest van 7 september 2017, waarin het hof de behandeling had aangehouden om de appellanten in de gelegenheid te stellen bewijsstukken in te brengen over hun financiële situatie en de boedelachterstand. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2017 hebben de appellanten een nieuw financieel plan gepresenteerd, waaruit bleek dat zij in staat waren om de boedelachterstand en een nieuwe schuld aan Oxxio binnen de gevraagde verlenging af te lossen. Het hof oordeelde dat de specifieke omstandigheden van de zaak een verlenging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigden, met uitzondering van de reguliere afdrachtverplichting. De einddatum van de verlenging werd vastgesteld op 30 juni 2018, rekening houdend met de cassatietermijn. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 21 december 2017
Zaaknummer : 200.219.408/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/03/14/830-831 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
en
[appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante]
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.
als vervolg op het door dit hof op 7 september 2017 gewezen tussenarrest.

5.Het tussenarrest van 7 september 2017

Bij dat arrest heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden teneinde [appellant] en [appellante] in de gelegenheid te stellen om uiterlijk op de in het dictum van dat arrest vermelde pro-formadatum alsnog bewijsstukken in het geding te brengen waaruit kan worden herleid of de rechter-commissaris al dan niet van oordeel is dat de door [appellante] ontvangen Belgische kindergelden en de uit hoofde van een toenmalige dienstbetrekking aldaar door haar ontvangen vergoeding voor vakantiedagen aan de boedel dienen toe te komen alsmede of de auto die door [appellant] en [appellante] is aangeschaft is betaald met gelden die eveneens aan de boedel dienen toe te komen.
Daarnaast heeft het hof de bewindvoerder opgedragen om, eveneens uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-formadatum, het hof over de actuele hoogte van de boedelachterstand te berichten, daarbij uitgaande van alle gegevens zoals die dan bij de bewindvoerder bekend zijn.

6.De verdere loop van de procedure

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 18 oktober 2017 en 8 december 2017, van de brieven, deels met bijlagen, van de bewindvoerder d.d. 9 oktober 2017, 18 oktober 2017, 21 november 2017 en 11 december 2017, alsmede van de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van [appellant] en [appellante] overgelegde stukken, te weten een herzien plan van aanpak en twee budgetplannen voor de maanden december 2017 en januari 2018 ter onderbouwing hiervan.
6.2
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2017. Bij die gelegenheid zijn [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Van der Laan, gehoord alsmede mevrouw [informante] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder. De bewindvoerder is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.

7.De beoordeling

7.1.
Bij gelegenheid van de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep hebben [appellant] en [appellante] met betrekking tot het inlopen van de bij brief van 11 december 2017 door de bewindvoerder beraamde boedelachterstand alsmede het restant van de nieuwe schuld aan Oxxio een nieuw en, middels een door de beschermingsbewindvoerder opgesteld budgetplan, financieel onderbouwd plan van aanpak overgelegd. Uit dit plan kan volgens [appellant] en [appellante] worden herleid dat zij in staat moeten worden geacht om zowel de boedelachterstand als het restant van voornoemde schuld aan Oxxio binnen een verlenging van hun schuldsaneringsregeling met 6 maanden geheel in te lopen, mits zij alsdan niet gehouden zullen zijn om gedurende die verlenging ook de reguliere boedelafdrachten te blijven voldoen. Bij voornoemde brief van 11 december 2017 heeft de bewindvoerder te kennen gegeven zich te kunnen vinden in een dergelijke verlenging van de schuldsaneringsregeling indien de informatieplicht en de afdracht van haar salaris gedurende die verlenging gehandhaafd zullen blijven.
7.2.
Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval acht het hof termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] te verlengen met een periode van 6 maanden waarbij alle verplichtingen, met uitzondering van de (reguliere) afdrachtverplichting, doch inclusief de afdracht van het salaris van de bewindvoerder, zullen voortduren, teneinde [appellant] en [appellante] aldus in de gelegenheid te stellen om gedurende die verlenging de ontstane boedelachterstand alsmede de nieuwe schuld aan Oxxio geheel af te lossen. Het hof overweegt hiertoe onder meer dat [appellant] en [appellante] gedurende het verloop van hun schuldsaneringsregeling hun reguliere boedelafdrachten steeds hebben verricht conform de aanwijzingen van hun bewindvoerder voor zover deze juist, tijdig en volledig aan [appellant] en [appellante] kenbaar waren gemaakt. Door [appellant] en [appellante] is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat beslissingen van de rechter-commissaris, welke menigmaal (in)direct op de hoogte van de door [appellant] en [appellante] af te dragen boedelbijdrage van invloed waren, niet steeds terstond door de bewindvoerder aan hen werden bericht en dat zij deze beslissingen uiteindelijk eerst uit de door de bewindvoerder opgestelde verslagen konden vernemen. Daarbij kwam het voor dat de termijn om tegen deze beslissingen in beroep te gaan dan inmiddels al was verstreken. Het hof acht deze door [appellant] en [appellante] gestelde gang van zaken waarvan het tegendeel niet uit de door partijen overgelegde stukken is gebleken, voldoende aannemelijk gemaakt. De bewindvoerder heeft op een en ander ter zitting niet kunnen reageren wegens haar afwezigheid. Haar akkoord met een verlenging van de termijn is hiervoor al weergegeven. Tot slot overweegt het hof dat [appellant] en [appellante] ter adstructie van hun plan van aanpak een door hun beschermingsbewindvoerder opgesteld gedetailleerd, inzichtelijk en mede daardoor ook reëel te achten budgetplan hebben overgelegd.
7.3.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van zes maanden geïndiceerd is zal de verlenging thans - gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 30 juni 2018, nu in de periode van 9 tot 30 december 2017 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellant] en [appellante] in ieder geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met 6 maanden na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 30 juni 2018;
het hof verstaat dat gedurende de verlenging, ingaande 30 december 2017, alle verplichtingen -inclusief de afdracht van het salaris van de bewindvoerder-, echter met uitzondering van de (reguliere) afdrachtverplichting, van toepassing zullen zijn;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.