In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant over de WOZ-waarde van een kantoorpand gelegen aan [vestigingsplaats] 134 te [plaats]. De waarde was vastgesteld op € 9.404.000, maar de Rechtbank heeft deze waarde verlaagd naar € 6.500.000. De Heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 21 december 2017 de zaak behandeld en de waarde opnieuw vastgesteld op € 6.500.000, waarbij het Hof de waarde in goede justitie heeft bepaald. De Heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de waarde € 8.636.000 zou moeten zijn. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de Heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd. Daarnaast is er een geschil over de hoogte van de proceskostenvergoeding die de Rechtbank heeft toegekend aan belanghebbende. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen redenen zijn om de Heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.