ECLI:NL:GHSHE:2017:577

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
15/01201 t/m 15/01204
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen naheffingsaanslagen loonheffing en beschikkingen heffingsrente

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tijdigheid van het bezwaar van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen loonheffing en beschikkingen heffingsrente. De belanghebbende, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen die betrekking hadden op de jaren 2009 tot en met 2012. De Inspecteur had deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslagen voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010, maar dat het bezwaar voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2012 te laat was ingediend. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de naheffingsaanslagen van 2009 tot en met 2010 en de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur vernietigd. Het Hof heeft het bezwaar van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslagen ontvankelijk verklaard en de zaak terugverwezen naar de Inspecteur voor verdere behandeling. Tevens is de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01201 t/m 15/01204
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 september 2015, nummer AWB 14/5918 t/m 14/5921, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslagen loonheffing, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen loonheffing (hierna: de naheffingsaanslagen), beschikkingen inzake heffingsrente en boetebeschikkingen (hierna ook: de naheffingsaanslagen en beschikkingen) opgelegd respectievelijk gegeven:
Aanslagnummer
Tijdvak
Dagtekening
Bedrag aan belasting
Rente
Vergrijp- boete
[aanslagnummer 1]
01-01-2009 t/m 31-12-2009
14-06-2013
€ 10.004
€ 903
€ 2.501
[aanslagnummer 2]
01-01-2010 t/m
31-12-2010
14-06-2013
€ 11.016
€ 719
€ 3.580
[aanslagnummer 3]
01-01-2011
t/m
31-12-2011
27-05-2013
€ 11.016
€ 407
€ 4.406
[aanslagnummer 4]
01-01-2012
t/m
31-08-2012
27-05-2013
€ 14.688
-
€ 2.937
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de voornoemde naheffingsaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 14 april 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag en gegeven beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard. Bij afzonderlijke, maar op dezelfde dag gedagtekende, in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur ook het bezwaar tegen de overige naheffingsaanslagen en beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is van de onder 1.2 genoemde uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met nummer AWB 14/5918 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van het hoger beroep met kenmerk 15/01201 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 24 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch. De meervoudige Belastingkamer van het Hof bestond tijdens het onderzoek ter zitting uit mrs. P.C. van der Vegt, voorzitter, A.J. Kromhout en H.J. Cosijn. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende de heer [A] , verbonden aan [B] B.V. gevestigd te [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [D] en [E] .
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Wegens het defungeren van mr. H.J. Cosijn heeft het Hof het onderzoek heropend en is aan de behandelende meervoudige Belastingkamer toegevoegd mr. M. Harthoorn. Partijen hebben desgevraagd meegedeeld geen behoefte te hebben aan een nieuwe zitting. Het Hof heeft daarop het onderzoek wederom gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Op 30 augustus 2012 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd in het kader van de door belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 augustus 2012 ingediende aangiften loonheffingen. Lopende het onderzoek heeft de Belastingdienst besloten om het onderzoek uit te breiden naar het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. Ter zake van het desbetreffende boekenonderzoek is op 26 november 2012 een rapport uitgebracht.
2.2.
Naar aanleiding van de bevindingen uit voornoemd boekenonderzoek zijn de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen aan belanghebbende opgelegd, onderscheidenlijk gegeven. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen en beschikkingen aan belanghebbende opgelegd, onderscheidenlijk gegeven, omdat, naar het oordeel van de Inspecteur, belanghebbende een op haar naam staande [auto] ook voor privédoeleinden aan haar directeur-grootaandeelhouder, de heer [F] , ter beschikking heeft gesteld.
2.3.
De over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslagen zijn gedagtekend op 14 juni 2013 en de over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2012 opgelegde naheffingsaanslagen zijn gedagtekend op 27 mei 2013.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de beschikkingen.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 14 april 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag en gegeven beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de in artikel 6:7 juncto artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) opgenomen bezwaartermijn (hierna: bezwaartermijn).
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, eveneens, met dagtekening 14 april 2014 heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 augustus 2012 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen en gegeven beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de onder 2.4 opgenomen bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend beantwoord moet worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4.
Tijdens de zitting die heeft plaatsgehad op 24 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch, heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat hij in het geval het Hof tot het oordeel zou komen dat de Inspecteur de onder 2.4 opgenomen bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, ter verkrijging van inhoudelijke uitspraken op bezwaar, terugwijzing van de onderhavige zaken naar de Inspecteur wenst. Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat de partner van de directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende op 10 juli 2013 fysiek een pro forma bezwaarschrift, gedagtekend 9 juli 2013, ter zake van de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2012 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen bij de receptie van de Belastingdienst kantoor [G] heeft bezorgd. Voorts heeft hij verklaard dat hij pas na de zitting die op 21 augustus 2015 heeft plaatsgevonden bij de Rechtbank en het hierop volgende telefonische contact met de partner van de directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende, bekend is geworden met het bestaan van betreffende bezwaarschrift. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de werkwijze bij persoonlijke aflevering van een bezwaarschrift door of namens belanghebbende bij de receptie van de Belastingdienst afhankelijk is van het aantal afdrukken van het bezwaarschrift dat bij de Belastingdienst aangeleverd wordt. Indien door of namens belanghebbende twee afdrukken van het bezwaarschrift bij de receptie worden afgegeven, worden beide documenten gestempeld. Eén gestempeld bezwaarschrift blijft achter bij de Belastingdienst en één gestempeld bezwaarschrift wordt teruggegeven aan diegene die de bezwaarschriften bij de receptie heeft afgegeven. Bij afgifte van één afdruk van een bezwaarschrift wordt betreffende bezwaarschrift gestempeld en ontvangt de persoon die het bezwaarschrift bij de receptie heeft afgeleverd een fotokopie van het gestempelde bezwaarschrift. Desgevraagd heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat hij niet beschikt over het originele bezwaarschrift waarop de originele ontvangststempel van de Belastingdienst, die de datum 10 juli 2013 vermeldt, is afgedrukt. De gemachtigde van belanghebbende heeft verklaard slechts te beschikken over een fotokopie van dit originele bezwaarschrift.
De Inspecteur heeft hierop verklaard dat hij belang hecht aan controle van de originele ontvangststempel van de Belastingdienst, omdat in een zaak van een andere belastingplichtige het redelijke vermoeden is gerezen dat een ontvangststempel van de Belastingdienst kantoor [G] is vervalst. Dit redelijke vermoeden heeft in de desbetreffende zaak ook geleid tot een strafrechtelijke procedure.
Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat de partner van de directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende op haar computer gezocht heeft naar documenteigenschappen van het bezwaarschrift met dagtekening 9 juli 2013, maar dat zij deze niet heeft kunnen vinden. De gemachtigde van belanghebbende heeft verklaard dat de reden hiervan vermoedelijk is dat die computer, na het opstellen van dit bezwaarschrift, vervangen is. Desgevraagd heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat hij niet betwist dat, uitgaande van ontvangst op 10 juli 2013 van het bedoelde bezwaarschrift door de Belastingdienst, de bezwaren ter zake van het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2012 niet-ontvankelijk zijn. De gemachtigde van belanghebbende heeft verklaard zich ter zake niet op verschoonbare termijnoverschrijding te beroepen.
Voor het overige hebben partijen gepersisteerd bij de standpunten die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.5.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze uitspraak ziet op de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 aan haar opgelegde naheffingsaanslagen en gegeven beschikkingen, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, voor zover deze uitspraken zien op die naheffingsaanslagen en beschikkingen, en tot terugwijzing van het geding ter zake van deze naheffingsaanslagen en beschikkingen naar de Inspecteur ter verdere behandeling en beslissing. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vangt op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
4.2.
De aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslagen zijn gedagtekend 14 juni 2013. Gesteld noch gebleken is dat de dag van dagtekening van deze naheffingsaanslagen is gelegen vóór de dag van de bekendmaking van deze naheffingsaanslagen. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen deze naheffingsaanslagen eindigde derhalve op 26 juli 2013.
4.3.
De aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2012 opgelegde naheffingsaanslagen zijn gedagtekend 27 mei 2013. Gesteld noch gebleken is dat de dag van dagtekening van deze naheffingsaanslagen is gelegen vóór de dag van de bekendmaking van deze naheffingsaanslagen. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen deze naheffingsaanslagen eindigde derhalve op 8 juli 2013.
4.4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een afschrift overgelegd van een pro forma bezwaarschrift met dagtekening 9 juli 2013 tegen de over de tijdvakken 1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2012 aan haar opgelegde naheffingsaanslagen. Het Hof acht aannemelijk dat de Belastingdienst dit bezwaarschrift op 10 juli 2013 heeft ontvangen. Het Hof legt aan dit oordeel ten grondslag dat op de kopie van dit bezwaarschrift een ontvangststempel van de Belastingdienst, die de datum 10 juli 2013 vermeldt, is opgenomen. Aan dit oordeel doet niet af dat de gemachtigde van belanghebbende niet beschikt over het originele bezwaarschrift inclusief een originele ontvangststempel van de Belastingdienst. De Inspecteur heeft ter zitting namelijk verklaard dat de normale werkwijze bij afgifte van één enkele afdruk van een bezwaarschrift bij de receptie van de Belastingdienst is dat het originele bezwaarschrift bij de Belastingdienst blijft en belanghebbende een afschrift van dit originele bezwaarschrift ontvangt. Voorts acht het Hof de enkele stelling van de Inspecteur dat in een zaak van een andere belastingplichtige het redelijke vermoeden is gerezen dat een ontvangststempel van de Belastingdienst/kantoor [G] is vervalst, onvoldoende om te veronderstellen dat ook in het onderhavige geval gebruik is gemaakt van een vervalste stempel.
4.5.
Het Hof komt, gelet op de ontvangst bij de Belastingdienst op 10 juli 2013 van het onder 4.4 opgenomen bezwaarschrift en de onder 4.2 en 4.3 opgenomen bezwaartermijnen, tot het oordeel dat belanghebbende tegen de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 aan haar opgelegde naheffingsaanslagen en gegeven beschikkingen tijdig bezwaar heeft ingesteld. De Inspecteur heeft het desbetreffende bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.6.
Met betrekking tot de over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2012 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen en gegeven beschikkingen geldt dat de ontvangstdatum van 10 juli 2013 buiten de bezwaartermijn valt en dat het bezwaar tegen die naheffingsaanslagen en de desbetreffende beschikkingen, gelet op de persoonlijke bezorging van het bedoelde bezwaarschrift bij de Belastingdienst/kantoor [G] , te laat is ingediend.
4.7.
Niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2012 opgelegde naheffingsaanslagen en gegeven beschikkingen blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb slechts dan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.8.
De gemachtigde van belanghebbende heeft echter ter zitting van het Hof uitdrukkelijk en zonder voorbehoud aangegeven zich niet te beroepen op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Derhalve heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en beschikkingen betreffende het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2012 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep in de zaken met de kenmerken 15/01201 en 15/01202 gegrond is en dat het hoger beroep in de zaken met de kenmerken 15/01203 en 15/01204 ongegrond is. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze uitspraak ziet op de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen en gegeven beschikkingen, vernietigen, de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur vernietigen, de bezwaren tegen deze naheffingsaanslagen en beschikkingen ontvankelijk verklaren en het geding ter zake van de desbetreffende naheffingsaanslagen en beschikkingen terugwijzen naar de Inspecteur ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd voor zover deze de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslagen en beschikkingen betreft, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep met het nummer AWB 14/5918 bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 328 en het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep met het kenmerk 15/01201 bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 497 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Aangezien het door belanghebbende ingestelde hoger beroep in de zaken met de kenmerken 15/01201 en 15/01202 gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van de tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep met de nummers AWB 14/5918 en 14/5919 bij de Rechtbank en de behandeling van het hoger beroep met voornoemde kenmerken bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.12.
Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld.
4.13.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de behandeling van het beroep met de nummers AWB 14/5918 en 14/5919 op 2 (punten) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 990.
4.14.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de behandeling van het hoger beroep met kenmerken 15/01201 en 15/01202 op 2 (punten) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 990.
4.15.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof:
  • verklaart de hoger beroepen met de kenmerken 15/01201 en 15/01202 gegrond;
  • verklaart de hoger beroepen met de kenmerken 15/01203 en 15/01204 ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze uitspraak betreft de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen en gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente;
  • verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep met de nummers AWB 14/5918 en 14/5919 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken van de Inspecteur, voor zover deze uitspraken betreffen de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen en gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente;
  • verklaart het bezwaar van belanghebbende tegen de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 aan haar opgelegde naheffingsaanslagen en gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente ontvankelijk;
  • wijst het geding ter zake van de over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen en gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente terug naar de Inspecteur ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 825 vergoedt; en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, in totaal, € 1.980.
Aldus gedaan op 17 februari 2017 door P.C. van der Vegt, voorzitter, A.J. Kromhout en M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.