3.5.Het hof zal eerst onderzoeken of Woonkwartier ten tijde van het geding in eerste aanleg een spoedeisend belang had bij haar vordering tot ontruiming van de woning. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat volgens Woonkwartier de huurovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden, zodat [onderbewindgestelde] zonder recht of titel gebruik maakt van het gehuurde. Daarmee is het spoedeisend belang naar het oordeel van het hof al gegeven. Ook in hoger beroep is dat belang nog aanwezig. Woonkwartier heeft er belang bij dat zij, uitgaande van haar standpunt dat de huurovereenkomst geëindigd is, niet gehouden is om woonruimte aan [onderbewindgestelde] ter beschikking te stellen.
3.6.1.Ten aanzien van het betoog van Woonkwartier dat de huurovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden, overweegt het hof het volgende.
Artikel 7:231 lid 2 BW geeft de verhuurder de bevoegdheid een huurovereenkomst door een schriftelijke verklaring buitengerechtelijk te ontbinden indien het gehuurde door de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten. Uit de wetsgeschiedenis en rechtspraak over dit artikel volgt dat de verhuurder niet hoeft af te wachten wat de uitkomst is van eventuele door de huurder tegen het sluitingsbesluit aangewende bestuursrechtelijke rechtsmiddelen.
3.6.2.Het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning ligt in deze civiele procedure niet ter toetsing voor. Woonkwartier was naar het oordeel van het hof, gelet op het besluit tot sluiting van 13 februari 2017, op 16 februari 2017 bevoegd de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. De vordering van Woonkwartier tot ontruiming van de woning in kort geding, aansluitend op de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst, past naar het oordeel van het hof in het geschetste wettelijk kader. Dat de gevorderde voorziening (ontruiming) ingrijpend is, staat aan toewijzing daarvan niet in de weg, maar speelt wel een rol in de te verrichten belangenafweging.
3.6.3.Het hof voegt hier nog aan toe dat het bezwaarschrift dat [onderbewindgestelde] tegen het besluit tot sluiting van de woning heeft ingediend, ongegrond is verklaard. Weliswaar is nog niet beslist op het beroep dat [onderbewindgestelde] bij de afdeling bestuursrecht van de rechtbank tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar heeft ingesteld, maar om de hierboven omschreven redenen kan van Woonkwartier in beginsel niet worden gevergd dat zij de uitkomst van dat beroep (en van een eventueel daarop volgende hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) afwacht.
3.6.4.Het hof volgt [appellanten c.s.] voorts niet in hun standpunt dat Woonkwartier in dit geval misbruik van recht maakt door zich te beroepen op de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Naar het oordeel van het hof kan ook niet worden gezegd dat het handelen van Woonkwartier (het inroepen van de buitengerechtelijke ontbinding en het vorderen van ontruiming), in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in de woning van [onderbewindgestelde] in november 2016 een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs zijn aangetroffen. Gelet op de aangetroffen hoeveelheden is aannemelijk dat deze drugs niet, althans grotendeels niet voor eigen gebruik waren bestemd maar voor handel in drugs. De aanwezigheid van het versnijdingsmiddel lidocaïne wijst daar ook op.
3.6.5.Het vermoeden dat de drugs niet voor eigen gebruik maar voor handel waren bestemd, wordt nog versterkt door het feit dat ook in augustus 2015 in de woning van [onderbewindgestelde] op meerdere plaatsen hard- en softdrugs zijn aangetroffen. Volgens het door Woonkwartier in het geding in eerste aanleg overgelegde proces-verbaal van bevindingen zijn toen aangetroffen:
- twee weegschalen;
- 18 ponypacks cocaïne kleur wit;
- 3 gripzakjes cocaïne kleur blauw;
- 1 plastic zak met cocaïne
- 1 blokje onversneden cocaïne,1.1 gram
- 5, 46, 87 en 115 gram onbekend wit poeder, on te versnijden;
- 2 flesjes cocaïne testers
- 1,2 gam hashisch
- 4,6 gam hennep
- 24,9 gram hennepgruis
- een geladen pistool en diverse patronen.
Dit samenstel van aangetroffen zaken doet het vermoeden rijzen dat de indertijd aangetroffen drugs voor handel bestemd waren. Dat de aanwezigheid van deze zaken in de woning in 2015 niet tot een besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning en evenmin tot een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst heeft geleid, laat onverlet dat die toenmalige aanwezigheid van de zaken met zich meebrengt dat [onderbewindgestelde] thans bij herhaling handelt in strijd met de bepalingen van de Opiumwet door aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen aanwezig te hebben en daarmee in strijd met artikel 7.6 van de op de huurovereenkomst toepasselijke voorwaarden.
3.6.6.Woonkwartier heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zij heeft te waken voor de leefbaarheid in de wijken waarin zij haar woningen verhuurt. Woonkwartier hoeft niet te dulden dat huurders in haar woningen aanzienlijke hoeveelheden en kennelijk voor handel bestemde drugs opslaan. Daarmee wordt het risico in het leven geroepen op het ontstaan van overlast en onveiligheid voor de omwonenden. Of dat risico zich daadwerkelijk heeft gerealiseerd, is daarbij niet van doorslaggevende betekenis. Overigens heeft het risico zich in dit geval in elk geval in dier voege gerealiseerd, dat tot tweemaal toe (in 2015 en in 2016) een politie-inval heeft plaatsgevonden in de woning, met alle gevolgen voor de woonomgeving van dien. Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat Woonkwartier misbruik maakt van recht of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar handelt door, nadat de burgemeester tot sluiting van de woning heeft besloten, met toepassing van artikel 7:231 lid 2 BW de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst in te roepen.
Nu die buitengerechtelijke ontbinding de toewijzing van de vordering tot ontruiming kan dragen, moet het bestreden vonnis van 6 april 2017 reeds om deze reden worden bekrachtigd.
3.7.1.Woonkwartier heeft als subsidiair aangevoerde grondslag voor haar vordering tot ontruiming van de woning aangevoerd dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst vanwege de tekortkoming van [onderbewindgestelde] in de nakoming van de huurovereenkomst die besloten ligt in de aanwezigheid van de drugs, in een eventuele bodemprocedure vrijwel zeker zal worden toegewezen. Ook die grondslag kan naar het oordeel van het hof de vordering tot ontruiming van het gehuurde dragen. Het hof stelt daarbij voorop dat het [onderbewindgestelde] in artikel 7.6 van de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene voorwaarden uitdrukkelijk is verboden om in het gehuurde activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. Onder die strafbaar gestelde activiteiten valt ook het voorhanden hebben van de (in 2015 en) in 2016 in de woning aangetroffen hoeveelheden harddrugs en softdrugs. Vast staat dus dat [onderbewindgestelde] in de nakoming van de huurovereenkomst tekort is geschoten.
3.7.2.Niet kan worden gezegd dat deze tekortkoming van een zodanig bijzondere aard of geringe betekenis is dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de daaruit volgende ontruiming van de woning niet gerechtvaardigd is. Het gaat in dit geval om een herhaalde tekortkoming en de omstandigheden wijzen er voorshands sterk op dat de aangetroffen drugs voor handel waren bestemd. Zoals hierboven al overwogen, hoeft Woonkwartier dat niet te accepteren en is van haar bij deze stand van zaken niet te vergen om de huur te laten voortduren en [onderbewindgestelde] in het genot van het gehuurde te laten.
3.7.3.Het woonbelang van [onderbewindgestelde] voert niet toe een andere uitkomst. Elke ontruiming van een huurwoning is ingrijpend, maar het ligt in de eerste plaats op de weg van de huurder om:
- door de huurovereenkomst goed na te komen, een veroordeling tot ontruiming van de woning te voorkomen;
- indien een ontruiming toch wordt uitgesproken, de nadelige gevolgen daarvan zelf op te vangen, zo nodig met hulp van hulpverlenende instanties.
[onderbewindgestelde] heeft in het geding in eerste aanleg niet aannemelijk gemaakt dat aan zijn zijde sprake is van bijzondere omstandigheden die aan een ontruiming van de woning in de weg zouden moeten staan, en hij heeft in hoger beroep niet gesteld dat de ontruiming, die inmiddels heeft plaatsgevonden, hem voor onoverkomelijke problemen heeft geplaatst.
3.7.4.Dat Woonkwartier geen bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt, voert evenmin tot een ander oordeel. Woonkwartier was niet gehouden om in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen, aangezien zij zich naar het voorshands oordeel van het hof terecht op het standpunt heeft gesteld dat de huur reeds geëindigd was door de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Overigens hebben [appellanten c.s.] op hun beurt evenmin een bodemprocedure aanhangig gemaakt om de rechtmatigheid van de buitengerechtelijke ontbinding ter toetsing aan de bodemrechter voor te leggen.
3.7.5.[appellanten c.s.] hebben aan het slot van de memorie van grieven aangeboden om hun stellingen door getuigenverhoren te bewijzen. Het hof verwerpt dat bewijsaanbod, omdat een kortgedingprocedure zich in beginsel niet leent voor bewijslevering en het hof geen aanleiding ziet om in deze zaak een uitzondering te maken op dat uitgangspunt.
3.8.1.Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de grieven van [appellanten c.s.] geen doel treffen en dat het vonnis van 6 april 2017 moet worden bekrachtigd.
3.8.2.Dit brengt mee dat de vordering van [appellanten c.s.] om Woonkwartier te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellanten c.s.] op grond van het vonnis aan Woonkwartier hebben betaald, moet worden afgewezen.
3.8.3.Het hof zal [appellanten c.s.] als de in het ongelijk gestelde partij – zoals gevorderd en niet bestreden hoofdelijk - veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep en deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.