ECLI:NL:GHSHE:2017:574

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
15/01034
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor kopieën op basis van Wob-verzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin een aanslag leges is opgelegd voor het verstrekken van kopieën in het kader van een Wob-verzoek. De aanslag, gedateerd op 15 september 2014, bedroeg € 11,40 voor het verstrekken van drieëndertig fotokopieën. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar de aanslag verminderd met € 3,15. Belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 28 november 2016 is de Heffingsambtenaar vertegenwoordigd door mevrouw [A], terwijl belanghebbende niet aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat de leges zijn geheven voor de diensten die door de gemeente zijn verstrekt in het kader van het Wob-verzoek. Belanghebbende betwistte dat de leges correct waren, met name met betrekking tot het aantal kopieën dat in rekening was gebracht en de hoogte van de kosten per kopie.

Het Hof oordeelde dat de leges terecht waren opgelegd en dat de Rechtbank de uitspraak op bezwaar terecht in stand had gelaten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen redenen waren om de Heffingsambtenaar te veroordelen tot terugbetaling van het griffierecht of de proceskosten. De beslissing werd op 17 februari 2017 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01034
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 27 juli 2015, nummer AWB 14/4246 in het geding tussen
belanghebbende,
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen aanslag leges.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 15 september 2014 een aanslag leges (hierna: de aanslag) opgelegd ten bedrage van € 11,40 wegens het verstrekken van drieëndertig fotokopieën in verband met een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) van 28 mei 2014 (hierna: het Wob-verzoek). Na tegen de aanslag door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak het bezwaar (deels) gegrond verklaard en de aanslag met € 3,15 verminderd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Het beroep is geregistreerd onder kenmerknummer SHE 14/4246. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd. De Heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om een conclusie van dupliek in te dienen.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [A] . Belanghebbende noch haar gemachtigde is, met kennisgeving aan het Hof, verschenen.
17. Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Heffingsambtenaar tijdens het onderzoek ter zitting, zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Met haar brief van 28 mei 2014 heeft belanghebbende bij de gemeente Eindhoven een verzoek om informatie op grond van de Wob gedaan. Dit verzoek luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Ik verzoek u om mij toe te zenden (en zulks schriftelijk ook te besluiten):
1
De akten/besluiten van aanstelling/benoeming van de burgemeester en de gemeentesecretaris/algemeen directeur alsmede eventuele wijzigingsbesluiten
2
De akten/besluiten van aanstelling/benoeming alsmede eventuele wijzigingsbesluiten van alle, doch maximaal 3, opsporingsambtenaren die verbonden zijn aan uw organisatie althans ten behoeve van uw organisatie werkzaam zijn.
3
De actuele akte van opsporingsbevoegdheid van de(zelfde) personen als bedoeld onder 2. (dus met hetzelfde maximum).
4
De akten/besluiten van beëdiging, zijnde de akte van eed of belofte (als bedoeld in artikel 9 BARP of vergelijkbare toepasselijke bepaling) van de(zelfde) personen bedoeld onder 2. (dus met hetzelfde maximum).
(…)
(...) Als ik voor de inwilliging van dit verzoek aan u kosten verschuldigd ben, verzoek ik u mij dat en het totaalbedrag te laten weten voordat er kosten verschuldigd worden c.q. de stukken worden toegezonden.(….)”.
2.2.
Bij brief van 28 augustus 2014 is namens burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven aan belanghebbende onder meer het volgende bericht:
“(...) Voor een verzoek, zoals door u ingediend, worden leges in rekening gebracht. De kosten bedragen € 2,90 voor de beschikking op verzoek en € 0,24 per kopie. Ingeval van uw verzoek zullen de geschatte kosten in totaal ongeveer € 12,- bedragen. Graag verneem ik van u of u uw verzoek handhaaft en toezending van de gevraagde gegevens nog steeds op prijs stelt. (...)”.
2.3.
Bij brief van 1 september 2014 heeft belanghebbende haar verzoek gehandhaafd.
2.4.
Burgemeester en wethouders van Eindhoven hebben het Wob-verzoek ingewilligd bij besluit van 15 september 2014 en daarbij aan belanghebbende drieëndertig geanonimiseerde fotokopieën van stukken toegezonden. In dit besluit is verder het volgende vermeld:
“(….) Zoals aangegeven worden legeskosten, die geschat waren op € 12,-- in totaal, in rekening gebracht.
Deze kosten bedragen conform de van toepassing zijnde Legesverordening 2014:
- beschikking op verzoek € 3,15
- fotokopieën van stukken 33 x € 0,25 € 8,25
Totaal € 11,40
Ik verzoek u dit totaal bedrag ad € 11,40 te voldoen binnen 14 dagen na ontvangst van deze beschikking op IBAN rekeningnummer: (…..)”.
2.5.
De Heffingsambtenaar heeft op 25 november 2014 uitspraak op bezwaar gedaan. In de uitspraak op bezwaar is onder meer het volgende vermeld:
“(...) Ten eerste wijs ik u erop dat uw bezwaarschrift in twee delen wordt behandeld.
Uw bezwaarschrift gericht tegen de leges wordt behandeld door de heffingsambtenaar, bij dit besluit.
Uw inhoudelijke bezwaren gericht tegen het Wob verzoek worden behandeld door het college, waarvan u een separaat besluit zult ontvangen.
Ik heb besloten uw bezwaren gericht tegen de heffing van leges gedeeltelijk gegrond te verklaren.
(...)
Ten aanzien van uw bezwaargrond gericht tegen de legesheffing voor “de beschikking op verzoek” zijnde € 3,15 verklaar ik uw bezwaar gegrond.(...)”.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of aan belanghebbende de aanslag leges tot het juiste bedrag is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar en, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging dan wel vermindering van de aanslag leges. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft voor de Rechtbank onder meer betoogd dat ten onrechte leges is geheven over niet gevraagde kopieën. De Rechtbank heeft in dit verband het volgende overwogen (waarbij belanghebbende als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder is aangeduid):
“ 9. De rechtbank stelt voorop dat het college de betrokken 33 kopieën aan eiseres heeft verstrekt bij de toewijzing van haar Wob-verzoek. Gelet hierop zijn de leges geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. De vraag of het college naar aanleiding van het Wob-verzoek kopieën van stukken heeft verstrekt waar eiseres niet om heeft gevraagd, kan naar het oordeel van de rechtbank alleen aan de orde komen in de procedure tegen het Wob-besluit. Die vraag heeft immers betrekking op de uitoefening van de bevoegdheid van het college om een besluit te nemen op het Wob-verzoek. Verweerder is bij de vaststelling van de leges terecht uitgegaan van het aantal kopieën dat het college op grond van het Wob-besluit heeft verstrekt. Hij was niet gehouden dit nader te motiveren. Als naar aanleiding van de procedure tegen het Wob-besluit zou blijken dat het college teveel kopieën van stukken heeft verstrekt, kunnen de leges op grond van dat nieuwe feit worden aangepast.
De beroepsgrond faalt.”.
4.2.
De beroepszaak die belanghebbende aanhangig heeft gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar inzake het Wob-verzoek, heeft geleid tot de uitspraak van de Rechtbank van 24 november 2015, met zaaknummer SHE 15/2076. Belanghebbende heeft deze uitspraak aan het Hof gezonden op 23 december 2015. In deze uitspraak heeft de Rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“5. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerder documenten heeft gekopieerd waar zij niet om heeft gevraagd. Eiseres doelt daarbij op een zestal stukken. Voor die zes kopieën heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte leges in rekening gebracht.
6. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. Deze beroepsgrond ziet op het in rekening brengen van € 1,50, namelijk de kosten voor het kopiëren van zes pagina’s op A4-formaat. Zo’n bagatel rechtvaardigt geen inhoudelijke beoordeling van de rechtbank, te minder nu eiseres en haar gemachtigde er voor hebben gekozen niet ter zitting te verschijnen.”.
4.3.
Hoewel laatstgenoemde uitspraak in dit geding bij het Hof niet voor ligt, merkt het Hof op dat belanghebbende door deze gang van zaken van het kastje naar de muur is gestuurd voor wat betreft haar grief over de teveel in rekening gebrachte kopieën. In de eerstgenoemde uitspraak verwijst de Rechtbank naar de beroepszaak over het Wob-verzoek, in de uitspraak over het Wob-verzoek wordt die grief afgedaan als een bagatel. Het is evident dat belanghebbende de rechter heeft geadieerd teneinde een antwoord te krijgen op haar vraag of ten onrechte teveel kosten in rekening zijn gebracht. Deze vraag hoort thuis in de onderhavige zaak en had door de Rechtbank in onderhavige zaak beantwoord moeten worden. Het Hof zal in het hierna volgende deze vraag beantwoorden.
Ten aanzien van het geschil
4.4.
In hoger beroep stelt belanghebbende dat de Rechtbank de uitspraak op bezwaar ten onrechte in stand heeft gelaten. Omdat in de uitspraak op bezwaar het teveel geheven bedrag ad € 3,15 niet feitelijk is toegekend, geen vermindering van de nota is ontvangen en ook de uitbetaling lang is uitgebleven had volgens belanghebbende de uitspraak op bezwaar door de Rechtbank moeten worden vernietigd. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. In samenhang met de bezwaargrond “Ten onrechte zijn leges geheven voor de beschikking op verzoek” is met de gegrondverklaring van die bezwaargrond plus vermelding van het bedrag van € 3,15 buiten twijfel dat de aanvankelijk geheven leges met € 3,15 worden verminderd (zie 2.5). Niet valt in te zien dat de teruggave van € 3,15 niet feitelijk is toegekend. Dat feitelijke uitbetaling lang op zich heeft laten wachten en dat geen vermindering van de nota is gestuurd zijn evenmin redenen voor vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
4.5.
Ten aanzien van belanghebbendes stelling dat meer kopieën in rekening zijn gebracht dan waarom is gevraagd overweegt het Hof als volgt. Belanghebbende heeft in algemene bewoordingen om toezending van stukken verzocht en daarbij slechts uitdrukkelijk een beperking gesteld ten aanzien van het aantal opsporingsambtenaren (zie 2.1). In het licht van die vraagstelling kan niet gezegd worden dat hetgeen aan belanghebbende is toegezonden teveel is en dus evenmin dat te veel kosten in rekening zijn gebracht.
4.6.
Belanghebbende klaagt er ten slotte over dat een hoger tarief per pagina in rekening is gebracht dan het bedrag dat eerder aan haar is opgegeven. Belanghebbende heeft om een totaalbedrag gevraagd en er is vervolgens een schatting van het totaal bedrag aan haar opgegeven (zie 2.1 en 2.2). Indien belanghebbende een exacte opgave had gewenst had zij dat moeten vragen en in dat geval geen genoegen hoeven te nemen met een schatting van het totaalbedrag. Gelet op het voorgaande brengt het verschil van € 0,01 cent per pagina niet mee dat de aanslag moet worden vernietigd of verminderd.
4.7.
Gelet op het voorgaande treffen belanghebbendes stellingen geen doel.
Slotsom
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank, onder verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 17 februari 2017 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P. Fortuin en M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.