ECLI:NL:GHSHE:2017:568

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
200.205.100_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling; niet-ontvankelijkheid wegens ontbreken minnelijk traject

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellant tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek en dat hij niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen. De appellant had een aanzienlijke schuldenlast van € 44.122,14, waaronder belastingschulden en een schuld aan de gemeente Venlo. Het hof heeft vastgesteld dat er voorafgaand aan het verzoek tot toelating geen volledig minnelijk traject heeft plaatsgevonden, omdat niet aan alle schuldeisers een akkoord was aangeboden. Dit was een belangrijke voorwaarde voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft ook opgemerkt dat de appellant psychische problemen heeft, maar dat deze niet automatisch tot een toelating leiden. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat zijn problemen beheersbaar zijn, wat een vereiste is voor toelating. Het hof heeft uiteindelijk de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 16 februari 2017
Zaaknummer : 200.205.100/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/225191 FT RK 16-1140
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. Q.J. van Riet te Venlo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 december 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 december 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en zijn verzoek tot toepassing tot de schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 februari 2017. Bij die gelegenheid is gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Van Riet,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder 1] , waarnemend voor mevrouw [beschermingsbewindvoerder 2] , in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 oktober 2016;
  • het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 2 februari 2017;
  • de brief met bijlagen van de beschermingsbewindvoerder d.d. 7 februari 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit het schrijven van de bewindvoerder d.d. 7 februari 2017 alsmede uit haar uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 44.122,14. Daaronder bevinden zich een schuld aan de gemeente Venlo van € 25.728,90, een drietal belastingschulden voor een totaalbedrag van € 5.080,23 alsmede een clusterschuld aan het CJIB van € 4.308,00. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.3. (…) Verzoeker heeft van 12 februari 2007 tot 18 november 2013 een eenmanszaak gedreven met de handelsnaam Window Cleaning Service. De jaarstukken van voornoemde onderneming zijn echter, ondanks daartoe extra in de gelegenheid te zijn gesteld, niet overgelegd. Door de afwezigheid van deze jaarstukken wordt geen, of in elk geval onvoldoende inzicht gegeven in het ontstaan van de zakelijke schulden.
2.4. (…)
Verzoeker heeft psychische problemen. Hij is hiervoor weliswaar vanaf 2014 onder behandeling maar voornoemde problemen zijn momenteel niet aantoonbaar beheersbaar. Er is immers geen rapportage overgelegd van een hulpverlener of hulpverlenende instantie waaruit blijkt dat de psychische problemen thans beheersbaar zijn.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Zowel [appellant] als zijn beschermingsbewindvoerder hebben de accountant van [appellant] bij herhaling tevergeefs benaderd om de jaarstukken van zijn toenmalige eenmanszaak. De accountant bleek onbereikbaar, zodat [appellant] niet in staat was zijn jaarstukken in geding te brengen. De accountant zal echter worden 'opgezocht' en opnieuw worden gevraagd, zo nodig gesommeerd, om de jaarstukken af te geven zodat [appellant] deze stukken in appel alsnog kan overleggen. Alsdan zal ook blijken dat hij wel degelijk te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van de zakelijke schulden, wat het gerechtshof bij zijn beoordeling (ex nunc) zal kunnen meenemen. De therapie die [appellant] thans volgt is gericht op traumaverwerking. Het is onjuist dat de rechtbank de noodzaak van [appellant] om zijn trauma's met professionele hulp te verwerken als (extra) motivering heeft gebruikt voor de onjuiste conclusie dat onvoldoende vast staat appellant zijn problemen niet of onvoldoende onder controle zou hebben. De problemen die [appellant] ervaart (trauma's) zijn geen problemen die naar zijn idee aan een toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staan. Anders dan de rechtbank ten onrechte meent is [appellant] naar eigen inschatting echter wel degelijk 'saneringsrijp'. [appellant] zal dan ook alsnog een verklaring van een hulpverlener als bedoeld in paragraaf 5.4.3 van de "Landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling" in het geding brengen, zodat aannemelijk zal worden dat zijn problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat hij zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en dat voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat zijn behandelend psychotherapeut erg terughoudend is geweest met het afgeven van de verklaring waaruit blijkt dat de zijn psychosociale problematiek al enige tijd beheersbaar is, hetgeen volgens [appellant] dan ook heeft geresulteerd in een wat oppervlakkige en daardoor wellicht ontoereikende verklaring. Voorts erkent [appellant] dat zijn grootste schuldeiser, de gemeente Venlo, in het kader van het minnelijk traject nimmer een aanbod is gedaan. PLANgroep, namens [appellant] belast met de uitvoering van het minnelijk traject, heeft ook aangegeven deze vordering gedurende het minnelijk traject volledig over het hoofd te hebben gezien. Tot slot geeft [appellant] desgevraagd aan dat zijn clusterschuld aan het CJIB betrekking heeft verkeersdeelname met een ongekeurd motorvoertuig en dat zijn belastingschulden zien op niet afgedragen omzet- en motorrijtuigenbelasting.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – nog het volgende aangevoerd. De beschermingsbewindvoerder is van mening dat [appellant] de laatste jaren een aanzienlijke sociale groei heeft doorgemaakt en daarnaast zijn afspraken ook steeds keurig nakomt.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.2.
Uit de inhoud van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat er, zoals door [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook is erkend, voorafgaand aan zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling geen volledig minnelijk traject heeft plaatsgevonden nu niet aan alle schuldeisers een akkoord is aangeboden. Uit de verklaring ex artikel 285 Fw blijkt immers dat PLANgroep, namens [appellant] belast met de uitvoer van het minnelijk traject, de grootste vordering, in casu de vordering van de gemeente Venlo van ruim € 25.000,00, volledig over het hoofd heeft gezien, hetgeen in voornoemde verklaring ook door PLANgroep wordt erkend. Deze omissie is vervolgens, naar eigen zeggen van PLANgroep ,vanwege de afwijsreden van een van de wel benaderde schuldeisers, ook niet meer door PLANgroep hersteld. Voormelde verklaring vermeldt derhalve nadrukkelijk dat er geen volledig minnelijk traject heeft plaatsgevonden (vlg. HR 27 september 2013, NJ 2013, 01714). Uit de memorie van toelichting van de Wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (kamerstukken 29 942 nr. 3 vergaderjaar 2004-2005) blijkt dat dit wetsvoorstel onder andere ertoe strekt de regeling van de sanering van schulden van natuurlijke personen te vereenvoudigen en de toegang tot de schuldsaneringsregeling beter te beheersen. De wetgever heeft bij deze wijziging onder meer voor ogen gestaan dat het bij economische tegenwind juist klemt dat het sociaal-maatschappelijke belang dat de schuldsaneringsregeling ook daadwerkelijk bereikbaar moet blijven voor wie te goeder trouw is en wie oprecht en actief (maar tevergeefs) heeft geprobeerd om met zijn schuldeisers tot een schikking te komen en die aldus in een benarde schuldenpositie geen andere keuze overblijft dan een beroep op de rechter te doen. Voor deze groep schuldenaren is de schuldsaneringsregeling oorspronkelijk bedoeld en voor die groep wordt de toegang tot die regeling ook in het nieuwe stelsel niet belemmerd. Strenge toelatingscondities zijn een manier om de schuldenaar tot het uiterste te laten gaan om te trachten een minnelijke regeling te bereiken. Het vorengaande brengt met zich dat [appellant] -ook onder de omstandigheid dat is vastgesteld dat het achterweg blijven van een deugdelijk minnelijk traject een omissie aan zijde PLANgroep betreft- niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.8.3.
Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat, ook indien het minnelijk traject wel ordentelijk zou zijn verlopen, de aard van de schuldenlast van [appellant] nadrukkelijk aan een toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg zou hebben gestaan. Zowel de schuld aan het CJIB als de belastingschulden zijn immers schulden die ingevolge punt 5.4.4. van de “Bijlage IV landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken dienen te worden beschouwd als schulden welke in beginsel niet te goeder trouw zijn ontstaan.
3.8.4.
Daar komt bovendien bij dat [appellant] tot op de dag van vandaag voor zijn psychosociale problematiek onder behandeling van een psychotherapeut staat. Ingevolge artikel 5.4.3. van voornoemd procesreglement wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is.
Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. De hiertoe door [appellant] overgelegde verklaring van zijn behandelend psychotherapeut d.d. 31 januari 2017 acht het hof, nu hieruit immers niet kan worden opgemaakt dat de psychosociale problematiek van [appellant] inmiddels (duurzaam) beheersbaar kan worden geacht, evenwel ontoereikend. Zoals ook ter zitting in hoger beroep is gedaan, hecht het hof er, ook in meer algemene zin, overigens aan te benadrukken dat het hebben van psychosociale problemen als zodanig niet aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg behoeft te staan. Het gaat er echter wel om dat deze psychosociale problematiek beheersbaar is blijkens een (relevante) verklaring van een ter zake deskundige hulpverlener zoals de behandelend psychiater of psycholoog.
3.9.
Uit het vorengaande volgt dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingediende verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het vonnis waarvan beroep zal voor de goede orde worden vernietigd.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep.
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2017.