3.10.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.10.2.Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en daarbij bovendien een nieuwe, bovenmatige schuld heeft laten ontstaan. Zo heeft [appellant] zijn bewindvoerder geruime tijd in het geheel niet geïnformeerd, naar eigen zeggen omdat hij in de veronderstelling was dat zijn toenmalige echtgenote, ook toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, hiervoor zorg droeg. Dit verweer kan [appellant] naar het oordeel van het hof niet baten. Een saniet is immers zelf verantwoordelijk voor de nakoming van de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling en dient er wanneer hij, zoals in onderhavige zaak het geval is, de praktische invulling van de informatieplicht naar eigen zeggen elders heeft belegd, zich er dan vervolgens wel nadrukkelijk van te vergewissen dat de door hem ingeschakelde derde de bewindvoerder ook daadwerkelijk tijdig en op een juiste wijze informeert. [appellant] heeft echter , en naar gebleken is ten onrechte, aangenomen dat zijn voormalige echtgenote tot aan het moment van hun scheiding een en ander naar behoren zou hebben verricht, hetgeen naar het oordeel van het hof -ook voor het geval, zoals door [appellant] (eerst) naar aanleiding van vragen van het hof is opgemerkt, zijn voormalige echtgenote in strijd met de waarheid hem zou hebben meegedeeld, hetgeen overigens onvoldoende aannemelijk is gemaakt, een en ander overeenkomstig de verplichting te doen- geheel voor zijn eigen risico dient te komen.
3.10.3Daarbij komt dat uit de alsnog door [appellant] overgelegde loonstroken kan worden geconcludeerd dat hij gelet op de daarop vermelde netto inkomsten uit arbeid gedurende het gehele verloop van de schuldsaneringsregeling te weinig aan de boedel heeft afgedragen en er als gevolg daarvan ook een boedelachterstand is ontstaan. Dat de bewindvoerder nog niet in de gelegenheid is geweest om de actuele hoogte van deze boedelachterstand exact vast te stellen doet hier geenszins aan af.
3.10.4.Voorts is eveneens vast komen te staan dat er sprake is van een nieuwe, bovenmatige schuld van circa € 4.000,00 bestaande uit door [appellant] niet afgedragen doch wel verschuldigde alimentatiebetalingen. Nu [appellant] nog geen verzoek tot nihilstelling van zijn alimentatieverplichtingen heeft ingediend ligt het daarbij bovendien in de lijn der verwachtingen dat deze schuld de komende tijd nog verder op zal lopen. Dat [appellant] , conform zijn voorgenomen verzoek, daadwerkelijk een nihilstelling met volledige terugwerkende kracht zal krijgen, hetgeen tot gevolg zou hebben dat deze nieuwe schuld ineens zou zijn verdwenen, acht het hof, nu [appellant] in eerste aanleg immers verstek heeft laten gaan, daarbij vooralsnog verre van vaststaand. Het hof is van oordeel dat (vooralsnog) niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.10.5.Daar staat evenwel tegenover dat inmiddels met stukken (loonstroken) is onderbouwd dat [appellant] een fulltime arbeidsbetrekking heeft waardoor hij in de betreffende periode geen sollicitatieverplichting had en hij de nodige gelden voor zijn schuldeisers kan en heeft kunnen genereren. Inmiddels is er dan ook -althans volgens mededeling van de beschermingsbewindvoerder- een bedrag van circa € 10.000,00 gespaard om op de, nog door de bewindvoerder exact in hoogte vast te stellen, boedelachterstand alsmede op de nieuwe alimentatieschuld in te lopen dan wel deze schulden geheel te voldoen. [appellant] heeft er bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep naar het oordeel van het hof echter blijk van gegeven inderdaad thans te beseffen dat hij voor de nakoming van alle voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zelf verantwoordelijk is en dus zelf ook de nodige acties zal moeten ondernemen, waarbij hij zich overigens wel gesteund weet door een beschermingsbewindvoerder. Zo beschouwd, is er dan ook sprake van een daadwerkelijke ommekeer ten goede zonder dat er sprake is van een eenmalige, enkel in het kader van het onderhavige hoger beroep gebleken opportunistische opwelling teneinde zodoende een tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling op dit moment te voorkomen.
3.10.6.Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling (voort te zetten en) te verlengen met een termijn van 12 maanden teneinde [appellant] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name doch niet uitsluitend de informatieplicht, alsnog na te komen en de boedelachterstand alsmede de nieuwe bovenmatige schuld geheel te voldoen. Enig afschuiven van verantwoordelijkheid voor de nakoming van deze verplichting zal hem niet kunnen baten. Daar waar hulp van de kant van de beschermingsbewindvoerder nodig is en/of door hem nodig wordt geacht zal hij daartoe zelf het initiatief moeten nemen.