ECLI:NL:GHSHE:2017:5445

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
200.225.834_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling en verlenging met 12 maanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 10 oktober 2017 de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling uitgesproken op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellant niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De appellant, die in hoger beroep ging, stelde dat hij niet op de hoogte was van de zitting en dat zijn voormalige echtgenote verantwoordelijk was voor het aanleveren van informatie aan de bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 29 november 2017 werd duidelijk dat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen, wat leidde tot een nieuwe schuld van ongeveer € 4.000,00 in verband met alimentatie. Het hof oordeelde dat de appellant zelf verantwoordelijk is voor het nakomen van zijn verplichtingen en dat hij niet kon afschuiven op zijn voormalige echtgenote. Het hof besloot uiteindelijk om de schuldsaneringsregeling met 12 maanden te verlengen, zodat de appellant de kans kreeg om zijn verplichtingen alsnog na te komen. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en het verzoek tot tussentijdse beëindiging werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 december 2017
Zaaknummer : 200.225.834/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/16/612 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. Y.W.A.M. van der Koelen te Tegelen, gemeente Venlo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de toepassing van de schuldsanering doorloopt dan wel dat hij wederom toegelaten wordt tot de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van der Koelen,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 oktober 2017;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 6 november 2017 en 21 november 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 6 november 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit haar uitlatingen zoals gedaan bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 29 augustus 2016 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 11 augustus 2017 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.2. De saniet is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De saniet heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Van de saniet wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de saniet weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Zo heeft ondanks meerdere aanschrijvingen van de bewindvoerder niet gereageerd om informatie te verstrekken. Om saniet een kans te geven om de schuldsaneringsregeling alsnog een goede wending te geven is hij behoorlijk opgeroepen voor een verhoor bij de rechter-commissaris op 9 augustus 2017. Hij is echter niet verschenen. De saniet wist, althans behoorde te weten, dat een saniet, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. De saniet heeft echter slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de saniet in voldoende mate heeft gesolliciteerd.
Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de saniet (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de saniet de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.
Daarnaast is er een nieuwe schuld ter hoogte van ongeveer € 4.000,00 ontstaan ter zake alimentatieverplichting.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] ging er vanuit dat zijn voormalige echtgenote de informatie aan de bewindvoerder verstrekte. [appellant] ging er dan ook vanuit dat hij al zijn verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling nakwam. Helaas is zijn vertrouwen in deze geschaad. Indien hij de periode nogmaals kon over doen zou hij alle gegevens zelf verstrekken aan de bewindvoerder en zou hij het niet overlaten aan een partner. Volgens [appellant] is er in deze sprake van overmacht. Hij hoopt dat hij alsnog de kans krijgt teneinde de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. [appellant] zou het onbegrijpelijk vinden als zijn voormalige echtgenote, wiens schulden het grootste gedeelte van de schuldenlast vormden, wel in de schuldsaneringsregeling kan blijven terwijl partijen op dat moment in gemeenschap van goederen waren gehuwd en beiden een inlichtingenplicht hadden. [appellant] heeft ook niet de kans gehad ter zitting zijn standpunt weer te geven nu hij niet bekend was met de zitting. Gezien het vorenstaande is [appellant] de mening toegedaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten onrechte tussentijds is beëindigd.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat hij thans alle voorheen ontbrekende stukken, waaronder ook zijn loonstroken, inmiddels alsnog, zij het via zijn advocaat en zijn beschermingsbewindvoerder, aan de bewindvoerder heeft toegezonden. Hij begrijpt ook dat hij voortaan zelf zorg zal moeten dragen voor een rechtstreekse toezending aan zijn bewindvoerder, maar dat hij daarbij wel kan worden ondersteund door zijn beschermingsbewindvoerder. Achteraf bezien is [appellant] van mening dat hij te goed van vertrouwen is geweest door aan te nemen dat zij voormalige echtgenote, gedurende de periode dat zij nog gehuwd waren, hiervoor zorg droeg. Voorts geeft [appellant] aan dat hij vanwege de echtscheiding, die op 21 juni 2017 is uitgesproken, een tijdlang zijn zaken niet op orde heeft gehad, maar dat dat nu niet langer het geval is. [appellant] geeft tevens aan dat hij met betrekking tot zijn recent ontstane alimentatieschuld op korte termijn een verzoek tot een nihilstelling met terugwerkende kracht zal indienen. Tot slot geeft [appellant] aan thans goed te begrijpen wat er in het kader van de schuldsaneringsregeling van hem wordt verwacht, waarbij hij zichzelf ook zeker in staat acht om hieraan, met ondersteuning van zijn beschermingsbewindvoerder, te kunnen voldoen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Volgens het beroepschrift ging [appellant] er vanuit dat zijn voormalige echtgenote de gezamenlijke informatieverplichting nakwam. Het betreft geen "gezamenlijke" verplichting, want iedere saniet is zelf verantwoordelijk voor het naar behoren nakomen van alle verplichtingen en [appellant] kan het niet naar behoren nakomen daarvan dan ook niet afschuiven op zijn voormalige echtgenote. Naar aanleiding van het beëindigingsverzoek heeft [appellant] op 14 augustus 2017 telefonisch contact met de bewindvoerder opgenomen. Hij gaf aan te zijn geschrokken van het verzoek tot tussentijdse beëindiging en niet op de hoogte te zijn van de regels en verplichtingen evenals het feit dat deze niet naar behoren zouden zijn nagekomen. De bewindvoerder heeft hem alsnog een en ander uitgelegd en geadviseerd om de ontbrekende informatie te verstrekken en vanaf dat moment maandelijks alle benodigde gegevens toe te sturen. Vervolgens heeft de bewindvoerder [appellant] per email op 21 augustus 2017 het aanvangsverslag en het voortgangsverslag toegestuurd zodat hij alsnog op de hoogte was van de inhoud daarvan. De ontbrekende stukken werden vervolgens echter nog steeds niet verstrekt, reden waarom de bewindvoerder tijdens de zitting op 10 oktober 2017 heeft verzocht de schuldsaneringsregeling te beëindigen omdat zelfs na het beëindigingsverzoek en de telefonisch toelichting niet bleek dat [appellant] gemotiveerd was om aan de verplichtingen te voldoen. En zo blijkt ook wel, zelfs na beëindiging van de schuldsaneringsregeling en het instellen van hoger beroep wordt nog steeds niet voldaan aan de informatieverplichting. Tot op heden ontbreken nog steeds alle benodigde financiële stukken en relevante informatie. Dit terwijl vast staat dat [appellant] op 21 augustus 2017 alsnog alle stukken heeft ontvangen waarvan hij voorheen aangaf de inhoud niet te kennen en derhalve op de hoogte was van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. [appellant] stelt daarnaast niet de kans te hebben gehad zijn standpunt weer te geven aangezien hij niet bekend was met de zitting. Dat is echter niet juist. [appellant] is niet verschenen tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 9 augustus 2017, maar op de eindzitting van 4 oktober 2017 is hij wel verschenen én heeft hij zijn standpunten kenbaar kunnen maken. In het vonnis van de rechtbank Limburg van 10 oktober 2017 wordt overigens aangegeven dat [appellant] niet zou hebben voldaan aan de sollicitatieverplichting en dat er slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties werden overgelegd. Voor zover bekend was [appellant] aan het werk, maar bij gebrek aan de loonstroken kon echter niet worden gecontroleerd of er fulltime werd gewerkt en of daarmee werd voldaan aan de inspanningsverplichting. Er werd tot op heden overigens geen enkele verrichte sollicitatie aangetoond. Ten slotte is er sprake van een nieuwe schuld in verband met een alimentatieverplichting. Er is in augustus 2017 alsnog een alimentatieverplichting opgelegd. Uit de beschikking blijkt dat [appellant] ook in dat kader niet voldoet aan de informatieverplichting. Hij is niet verschenen ter zitting waardoor hij zijn financiële situatie niet heeft kunnen toelichten en de rechter is overgegaan tot het opleggen van de alimentatieverplichting. Het LBIO is ingeschakeld omdat de betalingsverplichting niet naar behoren wordt nagekomen. De bewindvoerder vraagt dan ook het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder is van mening dat [appellant] haar nog steeds onvoldoende informeert. Zo ontdekte zij pas vandaag kort voor de mondelinge behandeling in hoger beroep dat er sprake is van een nieuwe beschermingsbewindvoerder. [appellant] had dit niet aan haar bericht. Uit de alsnog overgelegde loonstroken heeft de bewindvoerder op kunnen maken dat [appellant] fulltime werkt en een behoorlijk inkomen geniet. [appellant] hoeft op dit moment weliswaar dus niet te solliciteren, maar er is nu waarschijnlijk wel een boedelachterstand ontstaan omdat [appellant] , gelet op de hoogte van zijn inkomsten uit arbeid, tot nu toe te weinig aan de boedel heeft afgedragen. Die achterstand zal moeten worden ingelopen. Daarbij komt dat er vanwege niet nagekomen alimentatieverplichtingen ook een nieuwe schuld is ontstaan, waarbij de bewindvoerder zich afvraagt of [appellant] , nu hij in eerste aanleg niet bij die betreffende zitting is verschenen, wel een nihilstelling met terugwerkende kracht zal kunnen krijgen. Ook die nieuwe schuld zal zo snel mogelijk moeten worden ingelopen. Al met al kan de bewindvoerder nog steeds geen proactieve houding bij [appellant] ontdekken. De bewindvoerder handhaaft primair dan ook haar verzoek om de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds te beëindigen en voegt –daarnaar gevraagd- daaraan toe dat een eventuele verlenging van deze regeling, zoal daartoe zou worden beslist, naar haar idee met tenminste één jaar zal moeten zijn.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat er inmiddels een bedrag van circa € 10.000,00 is gereserveerd om de boedelachterstand in te lopen en eventueel de nieuwe schuld te voldoen. Tevens geeft zij aan dat [appellant] haar alle opgevraagde informatie steeds tijdig en volledig doet toekomen. Zij zal [appellant] , zowel in geval van een tussentijdse beëindiging als in geval van een continuering van zijn schuldsaneringsregeling, wel intensief blijven begeleiden en ondersteunen.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en daarbij bovendien een nieuwe, bovenmatige schuld heeft laten ontstaan. Zo heeft [appellant] zijn bewindvoerder geruime tijd in het geheel niet geïnformeerd, naar eigen zeggen omdat hij in de veronderstelling was dat zijn toenmalige echtgenote, ook toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, hiervoor zorg droeg. Dit verweer kan [appellant] naar het oordeel van het hof niet baten. Een saniet is immers zelf verantwoordelijk voor de nakoming van de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling en dient er wanneer hij, zoals in onderhavige zaak het geval is, de praktische invulling van de informatieplicht naar eigen zeggen elders heeft belegd, zich er dan vervolgens wel nadrukkelijk van te vergewissen dat de door hem ingeschakelde derde de bewindvoerder ook daadwerkelijk tijdig en op een juiste wijze informeert. [appellant] heeft echter , en naar gebleken is ten onrechte, aangenomen dat zijn voormalige echtgenote tot aan het moment van hun scheiding een en ander naar behoren zou hebben verricht, hetgeen naar het oordeel van het hof -ook voor het geval, zoals door [appellant] (eerst) naar aanleiding van vragen van het hof is opgemerkt, zijn voormalige echtgenote in strijd met de waarheid hem zou hebben meegedeeld, hetgeen overigens onvoldoende aannemelijk is gemaakt, een en ander overeenkomstig de verplichting te doen- geheel voor zijn eigen risico dient te komen.
3.10.3
Daarbij komt dat uit de alsnog door [appellant] overgelegde loonstroken kan worden geconcludeerd dat hij gelet op de daarop vermelde netto inkomsten uit arbeid gedurende het gehele verloop van de schuldsaneringsregeling te weinig aan de boedel heeft afgedragen en er als gevolg daarvan ook een boedelachterstand is ontstaan. Dat de bewindvoerder nog niet in de gelegenheid is geweest om de actuele hoogte van deze boedelachterstand exact vast te stellen doet hier geenszins aan af.
3.10.4.
Voorts is eveneens vast komen te staan dat er sprake is van een nieuwe, bovenmatige schuld van circa € 4.000,00 bestaande uit door [appellant] niet afgedragen doch wel verschuldigde alimentatiebetalingen. Nu [appellant] nog geen verzoek tot nihilstelling van zijn alimentatieverplichtingen heeft ingediend ligt het daarbij bovendien in de lijn der verwachtingen dat deze schuld de komende tijd nog verder op zal lopen. Dat [appellant] , conform zijn voorgenomen verzoek, daadwerkelijk een nihilstelling met volledige terugwerkende kracht zal krijgen, hetgeen tot gevolg zou hebben dat deze nieuwe schuld ineens zou zijn verdwenen, acht het hof, nu [appellant] in eerste aanleg immers verstek heeft laten gaan, daarbij vooralsnog verre van vaststaand. Het hof is van oordeel dat (vooralsnog) niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.10.5.
Daar staat evenwel tegenover dat inmiddels met stukken (loonstroken) is onderbouwd dat [appellant] een fulltime arbeidsbetrekking heeft waardoor hij in de betreffende periode geen sollicitatieverplichting had en hij de nodige gelden voor zijn schuldeisers kan en heeft kunnen genereren. Inmiddels is er dan ook -althans volgens mededeling van de beschermingsbewindvoerder- een bedrag van circa € 10.000,00 gespaard om op de, nog door de bewindvoerder exact in hoogte vast te stellen, boedelachterstand alsmede op de nieuwe alimentatieschuld in te lopen dan wel deze schulden geheel te voldoen. [appellant] heeft er bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep naar het oordeel van het hof echter blijk van gegeven inderdaad thans te beseffen dat hij voor de nakoming van alle voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zelf verantwoordelijk is en dus zelf ook de nodige acties zal moeten ondernemen, waarbij hij zich overigens wel gesteund weet door een beschermingsbewindvoerder. Zo beschouwd, is er dan ook sprake van een daadwerkelijke ommekeer ten goede zonder dat er sprake is van een eenmalige, enkel in het kader van het onderhavige hoger beroep gebleken opportunistische opwelling teneinde zodoende een tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling op dit moment te voorkomen.
3.10.6.
Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling (voort te zetten en) te verlengen met een termijn van 12 maanden teneinde [appellant] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name doch niet uitsluitend de informatieplicht, alsnog na te komen en de boedelachterstand alsmede de nieuwe bovenmatige schuld geheel te voldoen. Enig afschuiven van verantwoordelijkheid voor de nakoming van deze verplichting zal hem niet kunnen baten. Daar waar hulp van de kant van de beschermingsbewindvoerder nodig is en/of door hem nodig wordt geacht zal hij daartoe zelf het initiatief moeten nemen.
3.11
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] zal alsnog worden afgewezen en de termijn van de schuldsaneringsregeling zal overeenkomstig bovenstaande worden verlengd..

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellant] , wonende te
[postcode] [woonplaats] , aan de
[adres] ;
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellant] met 12 maanden, derhalve tot 29 augustus 2020;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2017.