ECLI:NL:GHSHE:2017:5278

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
200.225.794_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw handelen en onvoldoende kans op nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de weigering van de rechtbank Limburg om de appellant toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat de appellant in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Daarnaast was er onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de appellant de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen.

De appellant had een totale schuldenlast van € 35.092,99, waaronder een preferente schuld aan de Belastingdienst en een schuld aan de Dienst Uitvoering Onderwijs. Het minnelijk traject was mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hadden ingestemd. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij in staat is om aan de verplichtingen te voldoen en dat hij sinds geruime tijd stabiel is in zijn leven. Echter, het hof oordeelde dat de appellant nog steeds kampt met psychosociale problemen die niet voldoende beheersbaar zijn en dat er geen bewijs was van een stabiel sociaal vangnet.

Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de schuldeisers en de appellant zelf in overweging zijn genomen. De appellant kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen, maar op dit moment is toelating tot de schuldsaneringsregeling niet mogelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 november 2017
Zaaknummer : 200.225.794/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/237235/FT RK 17/717
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. L.N. Hermans te Sittard, gemeente Sittard-Geleen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat hij alsnog in aanmerking komt voor de schuldsanering.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Hermans,
- de heer [gespecialiseerd thuisbegeleider] , als gespecialiseerd thuisbegeleider verbonden aan [Zorg] Zorg BV hierna [Zorg] ),
in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: [gespecialiseerd thuisbegeleider] .
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 september 2017;
- de brief met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 30 oktober 2017;
- de brief met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 14 november 2017.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 35.092,99. Daaronder bevinden zich een preferente schuld aan de Belastingdienst van € 5.215,00 alsmede een (oudere) schuld aan de Dienst Uitvoering Onderwijs van
€ 15.397,28. Uit de stukken blijkt dat het minnelijk traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.4. Bij brief van 26 juni 2017 is door de griffie van de rechtbank aan verzoeker gevraagd aanvullende stukken te overleggen. Hierbij werd onder andere verzocht een verklaring te overleggen waaruit blijkt, kort samengevat, welke pogingen zijn ondernomen ten aanzien van de sollicitatie- en arbeidsplicht. Voorts werd verzocht om een bevestiging van een hulpverlenende instantie te overleggen waaruit blijkt dat de problemen beheersbaar
zijn en er voldoende hulp aanwezig is. Verzoeker heeft op deze brief niet gereageerd. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij de brief, hoewel naar hetzelfde adres gestuurd als de oproepbrief, niet heeft ontvangen. Voorts heeft hij ter zitting verklaard dat hij lange tijd geen hulp heeft aanvaard. Momenteel is hij bezig om structuur in zijn leven aan te brengen, maar ook recentelijk is er gedurende drie maanden geen hulp geweest en is de hulp nog niet opnieuw opgepakt.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat een toelating op dit moment te vroeg is en het risico met zich mee brengt, omdat verzoeker onvoldoende stabiel is, dat de regeling tussentijds beëindigd zal worden. Dat verzoeker eerst (voldoende) saneringsrijp moet zijn is niet alleen in het belang van zijn schuldeisers, maar ook in bet belang van verzoeker zelf. Immers, een premature toelating van verzoeker tot de wettelijke schuldsanering kan het voor hem ingrijpende gevolg hebben dat, indien hij niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen, de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor hem nog ingrijpender gevolg dat hij in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek kan doen. Aan toepassing van de hardheidsclausule komt de rechtbank gelet op het vorenstaande niet toe.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] bestrijdt dat hij ter zitting zou hebben gezegd nu eerst structuur in zijn leven aan te brengen en dat hij recentelijk gedurende drie maanden geen hulp heeft gehad en de hulp nog niet opnieuw is opgepakt. Hij heeft al vele jaren hulpverlening aanvaard en er zijn voordeel uit gehaald. Diverse trajecten via maatschappelijk werk en via de praktijkondersteuner van zijn huisarts hebben hem in het verleden hulp gebracht om beter om te kunnen gaan met zijn persoonlijkheidsproblematiek en met zijn schuldproblematiek. De diagnose persoonlijkheidsstoornis ADHD en emotionele stoornis is eerst in 2016 gesteld. De kredietbank Limburg heeft hem diverse malen begeleid in een traject om tot schuldsanering en schuldhulpverlening te komen. Echter omdat zijn inkomen niet stabiel is geweest tot in de zomer van 2015 moesten de trajecten via de Kredietbank worden gestaakt. In het kader van de WMO heeft [appellant] sinds begin 2015 gespecialiseerde thuisbegeleiding van [Zorg] Zorg om zijn administratie, het regelen van afspraken en maatschappelijke zelfstandigheid vaste vorm te geven. Deze hulp werpt vruchten af en heeft op veler gebied voor maatschappelijke stabiliteit gezorgd. De persoonlijkheidsstoornis ADHD en de emotionele stoornis zitten in zijn DNA en kunnen niet verholpen worden. Wel is er door de hulpverlening beheersbaarheid en controleerbaarheid inzake het omgaan met de persoonlijkheidsproblematiek ontstaan. De thuisbegeleider heeft ook ter zitting bij de rechtbank Limburg aangegeven dat [appellant] alles onder controle heeft, op de sanering van de schulden na. Zowel [appellant] als diens hulpverleners zijn van mening dat hij thans in staat zal zijn om alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen. De rechtbank stelt voorts dat bij brief van 26 juni 2017 door de griffie van de rechtbank stukken zijn opgevraagd. [appellant] heeft hier geen weet van. Om die reden kan hem in alle redelijkheid ten aanzien van het niet inleveren van deze stukken geen verwijt gemaakt worden. Tot slot stelt [appellant] dat er sinds meer dan een jaar financiële én persoonlijke stabiliteit is. Hij heeft een stabiel netwerk in zijn directe omgeving en woont sinds medio 2015 zelfstandig zonder enig probleem. Oude schulden die zijn ontstaan door problemen met de studiefinanciering, maken het echter onmogelijk een toekomst op te bouwen waarin hij onafhankelijk is en op eigen benen kan staan. Er is geen sprake van een premature toelating tot de schuldsanering, nu reeds meerdere trajecten tot de schuldsaneringsregeling zijn gestart maar deze door onstabiel inkomen moesten worden gestaakt. Het inkomen is reeds geruime tijd stabiel evenals het bestedingspatroon en de maatschappelijke balans, hetgeen de slagingskans van de schuldsaneringsregeling tot aan het einde van de saneringsregeling groot maakt. [appellant] is ervan overtuigd dat hij kan voldoen aan de regels zoals deze voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat hij zichzelf, ondanks de vrijstelling van de sollicitatieverplichting die hem door de gemeente in het kader van zijn uitkering is verleend en die nog steeds voortduurt, in beginsel in staat acht tot het verrichten van fulltime arbeid, zeker wanneer hij tot de schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten en het daardoor geboden perspectief hem extra zal motiveren. [appellant] wil duurzaamheid voor de toekomst. Voorts benadrukt [appellant] dat de schulden, die veelal met een fictieve ontstaansdatum op de door de GKB opgestelde schuldenlijst staan vermeld, over het algemeen oudere schulden betreffen, althans ouder zijn dan drie à vier jaar. Desgevraagd bevestigt [appellant] dat hij enige tijd zelfstandig ondernemer is geweest en derhalve ook als zodanig ingeschreven heeft gestaan bij de Kamer van Koophandel. Toen hij zich op enig moment weer wilde uitschrijven was dat vanwege de onbetaalde belastingschulden evenwel niet direct mogelijk. Ook erkent [appellant] dat hij kampt met psychosociale problemen welke verergerd zijn nu de schuldenlast van [appellant] , ondanks het feit dat hij er naar eigen zeggen alles aan deed om deze zoveel mogelijk terug te dringen, vanwege allerlei bijkomende kosten en rente steeds omvangrijker werd. Hij werd er moedeloos van en uiteindelijk ook depressief. Daarop is hij ook gestopt met werken om in ieder geval mentaal tot rust te kunnen komen. Met name gedurende deze periode gebruikte [appellant] ook veel cannabis, dat doet hij overigens nog steeds, zij het wel in veel mindere mate (90% minder). Desgevraagd geeft [appellant] aan dat de GKB voorafgaand aan zijn toelatingsverzoek wel degelijk een minnelijk traject heeft betracht, maar welke percentages daarbij aan zijn schuldeisers zijn aangeboden, wat immers niet (aanstonds) uit de door [appellant] overgelegde stukken valt op te maken, weet hij echter niet. Met betrekking tot de behandeling van zijn psychosociale problematiek, welke hem bij brief van 4 maart 2016 door Bureau PsyQ te [vestigingsplaats] was aanbevolen, merkt [appellant] op dat hij niet alle in dit kader genoemde aanbevelingen heeft opgevolgd ( 3,5 behandelingen van de aanbevolen 5). Hij heeft het traject van coaching en training doorlopen, maar is nimmer begonnen met de aanbevolen medicatie omdat hij hier een persoonlijke weerstand tegen voelde. In plaats daarvan heeft hij zich gewend tot de aan de praktijk van zijn huisarts verbonden praktijkondersteuner op wiens aanraden hij een aantal digitale trainingen heeft gevolgd. Sinds de zomer is er echter geen contact met deze praktijkondersteuner meer geweest. Dit deels vanwege de vakantie en deels vanwege het feit dat [appellant] van mening was dat dit niet de voor hem meest geschikte vorm van hulpverlening was. Op dit moment zoekt hij samen met [gespecialiseerd thuisbegeleider] van [Zorg] naar een passendere vorm van hulpverlening. [appellant] wil zijn angststoornissen, vaak gepaard gaande met emotionele schommelingen en hyperventilatie, op korte termijn aan gaan pakken. Tot slot stelt [appellant] dat hij, nu hij al geruime tijd weet rond te komen van een beperkt leefgeld, zichzelf zonder meer saneringsrijp acht.
3.6.
Desgevraagd heeft [gespecialiseerd thuisbegeleider] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangedragen. [appellant] heeft ADHD en dat is geen stoornis die geheel kan worden weggenomen. [appellant] kan hooguit worden aangeleerd om zo goed mogelijk met deze stoornis om te gaan. Sinds de begeleiding van [Zorg] , welke ongeveer twee jaar loopt, heeft [gespecialiseerd thuisbegeleider] [appellant] zien veranderen van een soort kluizenaar in de persoon die hij nu is. [appellant] zal in zijn leven altijd bepaalde mentale drempels blijven ervaren, maar met een goede behandeling en begeleiding zouden deze drempels wel kunnen worden verlaagd. Tot slot benadrukt [gespecialiseerd thuisbegeleider] dat [Zorg] [appellant] hoofdzakelijk bij praktische zaken begeleidt zoals bijvoorbeeld het openen en afwikkelen van poststukken en hem dus niet met betrekking tot zijn psychosociale problematiek behandelt. Naar de inschatting van [gespecialiseerd thuisbegeleider] zit [appellant] ten aanzien van zijn praktische vaardigheden op dit moment al aan de grenzen van zijn mogelijkheden. Beter dan dit gaat het volgens [gespecialiseerd thuisbegeleider] niet meer worden.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] (nog immer) kampt met psychosociale problemen die, ook volgens [appellant] , op korte termijn (nadere) deskundige behandeling behoeven. Ingevolge punt 5.4.3. van de “Bijlage IV landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn dient daarbij te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring is door [appellant] niet overgelegd: sterker nog, [appellant] is op dit moment nog zoekende naar de voor hem meest geschikte therapie teneinde zijn psychosociale problematiek zo beheersbaar mogelijk te krijgen. Het hof is op zich van oordeel dat [appellant] , nu hij zijn psychosociale problematiek terdege onderkent en bovendien in zijn zoektocht naar de voor hem meest passende therapie door een professionele begeleider wordt ondersteund, zonder meer op de goede weg is,.Maar tevens geldt dat, nu er van een (duurzame) beheersbaarheid - als hierboven bedoeld - van de ook door [appellant] zelf erkende psychosociale problematiek vooralsnog geen sprake lijkt te zijn, hij reeds om die reden op dit moment niet tot de schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten. Daarbij merkt het hof nog op dat een te premature toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsanering het voor hem ingrijpende gevolg kan hebben dat, indien hij niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen, de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor hem nog ingrijpender gevolg dat hij, ingevolge de visie van de wetgever en de stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad - als bevestigd in HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1031 -, in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat aandacht verdient en meeweegt bij het oordeel of en wanneer een schuldenaar geschikt is om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten.
3.7.3.
Daar komt echter nog bij dat er sprake is van een aanzienlijke belastingschuld van circa € 5.200,00. Een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens dient ingevolge punt 5.4.4. van de “Bijlage IV landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw is ontstaan.
3.7.4.
Voorts heeft [appellant] verzuimd om eveneens ex artikel 5.4.4. van voornoemde bijlage de jaarstukken met betrekking tot de door hem gedreven onderneming te overleggen zodat geen, of althans onvoldoende, inzicht is gegeven in het ontstaan van de zakelijke schulden. Het hof kan immers niet nagaan welke lasten zijn betaald en waaraan de (eventuele) omzet is besteed.
3.7.5.
Het hof heeft voorts vastgesteld dat de onderbouwing ten aanzien van een groot aantal schulden zoals vermeld op de verklaring ex art. 285 Fw ontbreekt zodat ook van deze schulden niet kan worden vastgesteld of deze te goeder trouw zijn ontstaan. Een en ander klemt des temeer nu, zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook door [appellant] is erkend, het overgrote deel van de op voornoemde verklaring vermelde schulden een fictieve ontstaansdatum kent en het hof derhalve ook niet kan nagaan wanneer deze schulden exact zijn ontstaan. Dit nog daargelaten dat de grootste schuld van [appellant] , een schuld van circa € 15.000,00 aan Dienst Uitvoering Onderwijs, is ontstaan doordat [appellant] - aldus zijn verklaring in eerste aanleg – onterecht studiefinanciering heeft ontvangen, terwijl [appellant] daarnaast gehouden was in dezelfde periode een schadevergoeding te betalen, (deels) in combinatie met een detentie voor het plegen van een strafbaar feit, in casu een inbraak. Aldus zijn voor [appellant] de financiële problemen naar eigen zeggen begonnen.
3.7.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling thans moet worden afgewezen.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal - onder aanvulling van de gronden - worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en A.P. Zweers-van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.