ECLI:NL:GHSHE:2017:5276

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
200.225.502_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verlenging looptijd schuldsaneringsregeling onder toekenning schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De appellante had in eerste aanleg een vonnis van de rechtbank Limburg ontvangen, waarin de termijn van de schuldsaneringsregeling was vastgesteld op vijf jaar, met een boedelachterstand van ruim € 3.461,62. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante tekortgeschoten was in haar verplichtingen, maar het hof oordeelt dat deze tekortkoming, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, buiten beschouwing kan blijven. De appellante had zich ingespannen om aan haar verplichtingen te voldoen en had een nieuwe baan in ploegendienst, waarvoor zij kinderopvang nodig had. De kosten voor deze opvang waren niet tijdig onderbouwd met bewijsstukken, maar het hof oordeelt dat de appellante in redelijkheid mocht vertrouwen op de goedkeuring van haar bewindvoerder. Het hof concludeert dat de appellante, ondanks de tekortkomingen, recht heeft op een 'schone lei' en vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank. De schuldsaneringsregeling eindigt na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 november 2017
Zaaknummer : 200.225.502/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/672 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. A.M.A. Bouwens te Geleen, gemeente Sittard-Geleen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair de schone lei aan verzoekster te verlenen, subsidiair de voortzetting van de schuldsaneringsregeling tot een maximale loopduur van vijfjaar uit te spreken waarbij geldt dat zij gedurende de verlengde looptijd enkel de boedelachterstand zal betalen aan de boedel maar geen reguliere boedelafdrachten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Bouwens,
- mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
Mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, is, met bericht van
verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 september 2017;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 3 november 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 8 november 2017;
- de brief van de bewindvoerder d.d. 15 november 2017 (afmelding voor de mondelinge behandeling in hoger beroep).

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit haar uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 30 september 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 349a Faillissementswet (Fw) de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van kracht is vastgesteld op vijf jaar of zoveel korter als nodig is om de boedelachterstand te hebben afgelost, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.2. De rechtbank is gebleken dat de schuldenares een boedelachterstand had van ruim| € 3.461,62. Bij het eindverslag leek deze achterstand te zijn weggewerkt omdat de bewindvoerder met terugwerkende kracht rekening hield met de kosten voor kinderopvang. De rechter-commissaris gaf echter geen akkoord om met voormelde kosten rekening te houden omdat hier eerder nooit toestemming voor was gevraagd en omdat ten aanzien van de gemaakte kosten geen bewijsstukken konden worden overgelegd.
(…)
2.5.
De rechtbank kan niet anders dan zich conformeren aan de beslissing van de rechter-commissaris. De kosten voor de kinderopvang mogen, bij gebrek aan bewijs, niet opgevoerd worden in het vrij te laten bedrag. Hiermee staat vast dat er nog een verwijtbare boedelachterstand is. De rechtbank is echter van oordeel dat schuldenares gedurende de regeling heeft aangetoond dat zij zich het belang van de schuldeisers zeker aantrekt en dat zij getracht heeft zo veel mogelijk te werken en daardoor daadwerkelijk heeft gespaard. De rechtbank zal schuldenares dan ook nog een kans geven de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft op 18 mei 2015 een email verzonden aan de bewindvoerder waarin zij aankondigt dat zij een nieuwe baan heeft en in verband daarmee opvang nodig heeft voor haar drie kinderen. Daarbij heeft zij tevens kenbaar gemaakt dat zij geen beroep kan doen op reguliere opvang en om deze reden een andere oplossing heeft gezocht. Daarop heeft de bewindvoerder gevraagd of zij met deze opvang in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag. [appellante] heeft aangegeven dat zij met deze opvang hiervoor niet in aanmerking komt. Op 8 juni 2015 geeft de bewindvoerder per email het bericht "akkoord met opvang". Er is in deze nimmer een voorbehoud gemaakt dat de rechter-commissaris - voordien er uitvoering kon worden gegeven aan de correctie / betaling van de kosten / vergoeding kinderopvang - de toestemming diende te verlenen. [appellante] is hiermee geconfronteerd kort voor de behandeling van de beëindiging door de rechtbank, oftewel meer dan twee jaar later. Ook was zij er niet mee bekend dat er aan de bewindvoerder / rechter-commissaris betalingsbewijzen dienden te worden overgelegd. [appellante] mocht door de mededeling van de bewindvoerder erop vertrouwen dat de correctie inzake de kosten / vergoeding kinderopvang akkoord was en zij dan ook de betaling hiervan kon doorgeven aan de beschermingsbewindvoerder waardoor zij het bedrag kon betalen aan haar moeder die in de tijd meer en meer de kinderen is gaan opvangen. [appellante] is van mening dat enkel de beslissing dat aan haar - nu na drie jaar schuldsaneringsregeling - een schone lei wordt verleend gerechtvaardigd is. Zij heeft immers naar eer en geweten aan alle verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voldaan en mocht erop vertrouwen dat na de mededeling door de bewindvoerder de kosten kinderopvang akkoord waren en hier niet na twee jaar op zou worden terug gekomen. Kort voor het einde van de afloop van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Bovendien is het afhankelijk van de hoogte van de daadwerkelijk te berekenen boedelachterstand of het doel wordt bereikt. [appellante] heeft namelijk weinig ruimte in haar budget om naast de reguliere afdracht aan de boedel extra betalingen aan de boedel te verrichten. Een toekomstige correctie van de opvangkosten zal door de rechter-commissaris niet worden toegekend aangezien er geen facturatie van opvangkosten / -vergoedingen plaatsvindt. Het betreft hier een zorgwekkende situatie van een alleenstaande ouder die na een vechtscheiding al jaren in het belang van haar kinderen en de toekomst strijdt om uit een problematische schuldensituatie te geraken. [appellante] stelt aan haar verplichtingen te hebben voldaan en houdt eraan vast dat zij correct heeft gehandeld met betrekking tot de aanvraag voor de correctie kosten / vergoeding kinderopvang.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat zij vanwege het feit dat zij in ploegendienst ging werken geen gebruik kon maken van een reguliere kinderopvang omdat daarbij geen mogelijkheid tot avond- en nachtopvang bestaat. Vandaar dat zij haar moeder had gevraagd om voor de opvang van haar kinderen zorg te dragen. De vergoeding die zij hiervoor aan haar moeder betaalde was verre van toereikend en bedroeg slechts € 50,00 per dag. Deze gelden waren bestemd voor brandstof (in verband met het vervoer van de kinderen) en als tegemoetkoming met betrekking tot de kosten voor energie en voeding. Van deze betalingen werden geen kwitanties of betalingsbewijzen opgemaakt, deze heeft [appellante] , toen zij begreep dat dit in het kader van haar schuldsaneringsregeling wel noodzakelijk was, evenwel op een later tijdstip alsnog opgemaakt en overgelegd. Overigens zijn de betalingen wel te herleiden uit het overzicht van de beheerrekening waar deze betalingen met de specificatie “opvang” staan vermeld.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 8 november 2017 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Vanaf het vierde verslag wordt de inlichtingenplicht niet geheel volgens de regels nagekomen. Er ontbreken dan overzichten van inkomsten en uitgaven, alsmede
bijbehorende bewijsstukken vanaf de maand april 2016. Bij het zesde verslag zijn dan alle ontbrekende overzichten ontvangen aangaande inkomsten en uitgaven. Er blijkt sprake te zijn van een forse boedelachterstand. De salarisstroken zijn dan nog niet allemaal overgelegd. [appellante] meldt zich dan ook in mei 2017 naar aanleiding van het laatste boedelverslag en verzoekt om opheldering. Zij geeft aan dat er geen rekening is gehouden met de kosten van de kinderopvang. Er wordt uitgelegd dat weliswaar in juni 2015 toestemming is verleend voor opvang, maar dat nimmer overzichten zijn ontvangen van de daadwerkelijke uren opvang of nota’s waarmee in het vtlb c.q. boedeloverzicht rekening mee gehouden kon worden. Ook blijkt uit de ontvangen overzichten van de beheerrekening van beschermingsbewind nergens uit dat er betaald wordt voor kinderopvang. [appellante] stuurt hierop alle nog ontbrekende salarisstroken en urenoverzichten. Met de kosten van de opvang wordt dan bij het laatste verslag, zijnde het sjabloon voor de eindzitting, rekening gehouden. [appellante] beschikt niet over bewijsstukken of kwitanties van de opvang, haar is daarop uitgelegd dat de rechtbank hierover aanvullende vragen heeft. De bewindvoerder is overtuigd van de inzet van [appellante] . Zij heeft zich gehouden aan de arbeidsplicht terwijl ze alleen de zorg heeft voor haar drie kinderen. Zij heeft haar moeder gevraagd om op te passen omdat dit in haar gezinssituatie de beste oplossing was, mede gezien het feit dat zij in ploegendiensten werkt. Dit is ook ter zitting d.d. 21 september 2017 bij de rechtbank aangegeven. Het feit dat er echter geen bewijsstukken zijn van de kosten voor kinderopvang is [appellante] aangerekend. Zij is door mij en ter zitting door de rechter gevraagd naar kwitanties. Zij heeft hierover duidelijk verklaard dat ze deze niet had. De bewindvoerder blijft van mening dat [appellante] afdoende heeft aangetoond dat zij aangewezen was op de opvang. De boedel was gebaat bij het feit dat zij heeft gewerkt. [appellante] heeft niet gedacht om facturaties te vragen, maar dit is niet te kwader trouw gedaan. De bewindvoerder acht de verlenging van de looptijd dan ook in deze een te zware sanctie.
3.8.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – desgevraagd het volgende aangevoerd. Het bewind loopt prima, [appellante] werkt hard en is eigenlijk ook alleen maar in de financiële problemen gekomen vanwege de restschuld op een hypotheek van de SNS Bank waarvoor zij, nu haar ex-man na het huwelijk ging zwerven en daardoor onvindbaar was, feitelijk alleen moest opdraaien. Bovendien heeft [appellante] met betrekking tot de kosten van de kinderopvang geheel conform de aanwijzingen van haar bewindvoerder gehandeld. Haar valt dan ook niets te verwijten.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft. Artikel 349a Fw biedt aan de rechter de mogelijkheid tot verlenging van de termijn van de schuldsanering.
3.9.2.
Vast staat dat er thans sprake is van een boedelachterstand van circa € 3.500,00 welke voortkomt uit het feit dat de rechter-commissaris, anders dan de bewindvoerder, van mening is dat de er geen rekening mag worden gehouden met de kosten van de kinderopvang nu voor de verrekening hiervan, hetzij door een verhoging van het vtlb hetzij door een verlaging van de (reguliere) boedelafdracht, door de rechter-commissaris geen toestemming is verleend en er van deze betalingen bovendien geen schriftelijke bewijzen voorhanden zijn. [appellante] voert aan dat zij ten aanzien van voornoemde kosten evenwel conform de aanwijzingen van de bewindvoerder heeft gehandeld en er derhalve op mocht vertrouwen dat een en ander geoorloofd was alsmede dat de betreffende betalingen, hoewel hiervan geen separate betalingsbewijzen bestonden, wel zijn te herleiden uit het overzicht van de beheerrekening.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat de boedel gebaat was bij het handelen van [appellante] . [appellante] heeft door het verwerven van een arbeidsbetrekking in ploegendienst aanzienlijk verdiensten voor de boedel weten te genereren. Daarbij is het hof tevens van oordeel dat [appellante] , nu zij als alleenstaande ouder de zorg voor haar drie kinderen heeft, vanwege het aanvaarden van voornoemde arbeidsbetrekking was aangewezen op kinderopvang en dat, gelet op het feit dat [appellante] in ploegen werkt, deze opvang niet middels een reguliere kinderopvang plaats zou kunnen vinden. [appellante] heeft evenwel een oplossing gezien en ook besproken met haar bewindvoerder waarbij een oppas (naar later bleek: haar moeder), tegen vergoeding, voor de opvang van haar kinderen zorg zou kunnen dragen. Daarbij is [appellante] conform de hiertoe gegeven aanwijzingen van haar bewindvoerder ter werk gegaan. De hiervoor benodigde bedragen zijn telkens vanaf de beheerrekening van het beschermingsbewind aan [appellante] uitgekeerd. Het hof overweegt hierbij bovendien dat de vergoeding welke door [appellante] in dit kader aan haar moeder werd voldaan aanzienlijk lager is dan de kosten welke aan een reguliere kinderopvang verbonden zouden zijn geweest, hetgeen derhalve heeft geresulteerd in een meeropbrengst voor de boedel. Door aldus te handelen en daarbij tevens alle overige verplichtingen van de schuldsaneringsregeling immer naar behoren na te komen heeft [appellante] naar het oordeel van het hof evident blijk gegeven van een saneringsgezinde grondhouding.
3.9.4.
Het is juist dat [appellante] geen betalingsbewijzen van de betalingen aan haar moeder heeft opgesteld, althans dat zij deze niet (tijdig) aan haar bewindvoerder heeft doen toekomen. Hoewel het inderdaad op de weg van [appellante] heeft gelegen om zulks wel te doen is het hof van oordeel dat een en ander haar thans in mindere mate dient te worden aangerekend nu deze betalingen uit de overzichten van de beheerrekening kunnen worden herleid en [appellante] op een later tijdstip met terugwerkende kracht deze betalingsbewijzen alsnog heeft opgesteld en overgelegd. Het hof stelt op grond van het voorgaande derhalve vast dat [appellante] in beginsel weliswaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting, maar ziet, daarbij mede gelet op de uiterst saneringsgezinde grondhouding van [appellante] gedurende het gehele verloop van haar schuldsaneringsregeling alsmede het feit dat [appellante] door haar handelen extra gelden voor de boedel heeft weten te genereren, op grond van het vorengaande evenwel aanleiding om te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard buiten beschouwing blijft. Aan [appellante] dient derhalve alsnog de “schone lei” te worden verleend.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd met inachtneming van het onderstaande.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat de toerekenbare tekortkoming van [appellante] in de nakoming van een uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting gezien haar bijzondere aard buiten beschouwing blijft;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst met toepassing van artikel 358 lid 1 Fw;
verleent aan [appellante] alsnog de “schone lei”.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, L.Th.L.G. Pellis en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.