In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 3 oktober 2017 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen met een schone lei, maar het hof oordeelde dat hij gedurende de looptijd van de regeling nieuwe schulden had laten ontstaan, wat in strijd was met de voorwaarden van de regeling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks de verlenging van de schuldsaneringsregeling, niet in staat was om zijn schuldenlast te reduceren en dat de nieuwe schulden, die opliepen tot meer dan € 5.500,00, niet konden worden toegerekend aan de voormalige beschermingsbewindvoerder. Het hof heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat zijn tekortkomingen niet aan hem konden worden toegerekend, verworpen. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellant wel degelijk aan hem konden worden toegerekend en dat er geen aanleiding was om de tekortkomingen buiten beschouwing te laten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd zonder toekenning van een schone lei. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.