ECLI:NL:GHSHE:2017:5275

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
200.225.486_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 3 oktober 2017 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen met een schone lei, maar het hof oordeelde dat hij gedurende de looptijd van de regeling nieuwe schulden had laten ontstaan, wat in strijd was met de voorwaarden van de regeling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks de verlenging van de schuldsaneringsregeling, niet in staat was om zijn schuldenlast te reduceren en dat de nieuwe schulden, die opliepen tot meer dan € 5.500,00, niet konden worden toegerekend aan de voormalige beschermingsbewindvoerder. Het hof heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat zijn tekortkomingen niet aan hem konden worden toegerekend, verworpen. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellant wel degelijk aan hem konden worden toegerekend en dat er geen aanleiding was om de tekortkomingen buiten beschouwing te laten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd zonder toekenning van een schone lei. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 november 2017
Zaaknummer : 200.225.486/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/25 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.J. Rubberg te Echt, gemeente Echt-Susteren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen met een schone lei.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Rubberg.
  • de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 september 2017;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 18 oktober 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 23 oktober 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit haar uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 10 januari 2012 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij arrest van dit hof van 8 oktober 2015 is deze regeling voor de maximale duur verlengd, derhalve tot 16 oktober 2017.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.3. De schuldenaar is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. Dit houdt onder andere in dat er geen nieuwe schulden mogen ontstaan. Thans blijkt echter dat er een nieuwe schuldenlast is ontstaan van € 8.611,50. Opmerkelijk is dat er ook sinds het beschermingsbewind is uitgesproken, op 1 oktober 2015, nog nieuwe schulden zijn ontstaan. Inmiddels is wel al op de schulden afbetaald en de nieuwe schuldenlast gereduceerd tot € 5.552,70. De beschermingsbewindvoerder ziet geen ruimte om de vorderingen te voldoen voor het einde van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
2.4.
De bewindvoerder heeft verklaard dat hij sinds aanvang van de schuldsaneringsregeling heeft geadviseerd om beschermingsbewind aan te vragen. Het heeft tot de zitting bij het Hof geduurd voordat schuldenaar hierin enige actie heeft ondernomen.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Uit de feiten blijkt dat de boedelachterstand is opgelopen en de nieuwe schulden niet zijn afgelost tijdens de bewindvoering door [bewindvoering] Bewindvoering. Ten tijde van de bewindvoering door Beschermingsbewind Limburg werden de boedelachterstand en de nieuwe schulden vrijwel meteen teruggedrongen. Op basis daarvan dient geconcludeerd te worden dat [appellant] geen blaam voor wat betreft de tekortkomingen in de periode van 1 oktober 2015 tot 16 december 2016. Sterker nog: [appellant] heeft alles gedaan wat in zijn vermogen lag om deze vervelende situatie te beëindigen, namelijk het indienen van een verzoek tot benoeming van een nieuwe beschermingsbewindvoerder. [appellant] stelt zich voorts op het standpunt dat de nieuwe schulden enerzijds belastingschulden betreffen welke zijn ontstaan als gevolg van het indienen van te rooskleurige voorlopige aangiften inkomstenbelasting en toeslagaanvragen. Daarbij is nooit opzet in het spel geweest. Anderzijds betreffen de nieuwe schulden betalingen van vaste lasten zoals ziektekosten, energiekosten en kosten voor een tv-aansluiting. Deze schulden zijn opgelopen omdat [bewindvoering] Bewindvoering rekeningen onnodig onbetaald liet. Het feit dat deze rekeningen wel degelijk betaald konden worden blijkt uit het budgetplan van [appellant] . In de brief van Beschermingsbewind Limburg aan de bewindvoerder d.d. 22 februari 2017 werd benoemd dat er maandelijks gemiddeld € 350,00 over was om schulden af te lossen. Als [bewindvoering] Bewindvoering haar werk goed had gedaan was een dergelijke maandelijkse aflossing ook in die periode mogelijk geweest. Hoewel [appellant] in beginsel verantwoordelijk is voor de handelingen van zijn beschermingsbewindvoerders mag in casu niet voorbij gegaan worden aan het feit dat zijn eerste beschermingsbewindvoerder niet datgene heeft gedaan waarvoor hij werd aangesteld. Was dat wél gebeurd, dan waren de nieuwe schulden van [appellant] inmiddels volledig afgelost. De omstandigheid dat [appellant] door [bewindvoering] Bewindvoering feitelijk in gigantische tijdnood is gebracht, immers de schuldsaneringsregeling kan niet nogmaals verlengd worden en de nieuwe schulden zijn nog niet volledig afgelost, brengt met zich mee dat het bestaan van nieuwe schulden in alle redelijkheid niet aan [appellant] toegerekend kan worden. Vanwege het ontbreken van deze toerekening dient aan [appellant] de schone lei verleend te worden.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent dat er inderdaad sprake is van een tekortkoming ten aanzien van de nakoming van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, maar stelt dat deze tekortkoming hem niet valt toe te rekenen. [appellant] stelt immers nadrukkelijk dat hij de dupe is van het disfunctioneren van zijn voormalige beschermingsbewindvoerder, [bewindvoering] Bewindvoering. Er had volgens [appellant] namelijk al veel eerder een aanvang kunnen worden gemaakt met het aflossen op de nieuwe schulden zodat deze thans wellicht helemaal zouden zijn ingelopen. Daarbij heeft het naar het idee van [appellant] op de weg van zijn voormalige beschermingsbewindvoerder gelegen om voor de realisatie een dergelijk aflossingsplan zorg te dragen, hetgeen niet is geschied. De nieuwe schulden zijn volgens [appellant] overigens ontstaan omdat hij, nadat hij tot de schuldsaneringsregeling was toegelaten, van zijn bewindvoerder een tweetal op zijn naam geregistreerde scooters van de hand moest doen. [appellant] beschikte evenwel niet meer over de hiertoe benodigde papieren en het aanvragen hiervan heeft maanden in beslag genomen waardoor de boetes met betrekking tot deze twee scooters almaar opliepen. [appellant] heeft vervolgens deze boetes voldaan maar daardoor andere rekeningen noodgedwongen onbetaald gelaten. Hierdoor ontstonden vervolgens nieuwe schulden, onder meer belastingschulden en schulden in verband met telefonie- en televisieabonnementen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 23 oktober 2017 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het appelschrift in deze zaak zoekt het verweer voornamelijk in het handelen van de voormalig beschermingsbewindvoerder. Echter, uit niets blijkt dat deze dermate tekort is geschoten en een groot verwijt kan worden gemaakt, dan wel dat deze verantwoordelijk is voor het ontstaan van de te beoordelen situatie. Dat de schuldenlast zoveel hoger is (lees: toegenomen) als destijds ten tijde van het hoger beroep gemeld kan de voormalige beschermingsbewindvoerder op grond van de beschikbare gegevens niet worden aangerekend. Ten tijde van het hoger beroep was er sprake van een nieuwe schuldenlast van een aantal nieuwe schulden (waaronder de huur en Essent voor ongeveer € 700,00) en een boedelachterstand van circa € 1.000,00. Uit de opgemaakte lijst van 4 september 2017 wordt er nog gesproken van een schuldenlast van € 8.611,50. Ook al zijn een aantal schulden later bekend geworden, de formele schuldenlast van het totaal schuldbedrag was dus velen malen hoger dan dat ten tijde van de behandeling van het hoger beroep kenbaar is gemaakt. Dit zou er op kunnen duiden dat er bij het opmaken van het arrest van onjuiste informatie is uitgegaan. Dit is een evident verschil in de beoordeling van het appelschrift. De toegenomen schuldenlast vloeit in dat geval rechtstreeks voort uit een periode dat er überhaupt geen sprake was van een beschermingsbewind. In het appelschrift wordt dan ook meer dan terecht opgemerkt dat de nieuwe schuldenlast rechtstreeks voortvloeit uit en onder verantwoording valt van schuldenaar. De bewindvoerder is evenals de rechtbank van mening dat de nieuwe schuldenlast in huidige opmaak en onder beschreven omstandigheden te fors is om buiten beschouwing te laten.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder acht de wijze waarop [appellant] de aansprakelijkheid voor het ontstaan van de nieuwe schulden nagenoeg geheel bij zijn voormalige beschermingsbewindvoerder neerlegt uiterst discutabel. Zelfs indien deze beschermingsbewindvoerder ten aanzien van de afbetalingen op deze nieuwe schulden tekort zou zijn geschoten, dan nog blijft staan dat [appellant] wel zelf voor het ontstaan van deze schulden verantwoordelijk is en blijft. Het betreft bovendien ook nog veelal schulden in verband met luxe uitgaven, althans geen schulden die zien op de aanschaf van primaire levensbehoeften, zoals schulden in verband met de plaatsing van een schotelantenne en het daarbij behorende abonnement. Een schone lei is volgens de bewindvoerder in dit geval dan ook geenszins op zijn plaats.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – desgevraagd het volgende aangevoerd. Het bewind verloopt in principe goed. Bij de overname van het dossier van de voormalige beschermingsbewindvoerder bleek dat er in de verslaglegging ten aanzien van de aflossingen geen onderscheid was gemaakt tussen de oude en de nieuwe schulden, maar dat [appellant] wel behoorlijk had afgelost. Onduidelijk was echter op welke schulden er wat exact was afgelost. Gedurende het huidige beschermingsbewind zijn er evenwel geen nieuwe schulden ontstaan.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] gedurende het verloop van zijn (maximaal verlengde) schuldsaneringsregeling een nieuwe, en bovendien ook bovenmatige schuldenlast heeft laten ontstaan welke thans nog ruim
€ 5.500,00 bedraagt. Een en ander klemt des temeer nu de schuldsaneringsregeling, onder meer in verband met het ontstaan van nieuwe schulden, bij arrest van dit hof d.d. 8 oktober 2015 al (maximaal) was verlengd teneinde [appellant] bij wijze van allerlaatste kans nogmaals in de gelegenheid te stellen om deze schuldenlast gedurende de verlengde looptijd van zijn schuldsaneringsregeling alsnog volledig in te lopen. Bovendien is de nieuwe schuldenlast juist gedurende deze verlenging in omvang toegenomen in plaats van geheel ingelopen of aanzienlijk verminderd.
3.10.2.
[appellant] wijt het ontstaan, althans de huidige omvang, van zijn nieuwe schuldenlast primair aan een gebrekkige taakuitvoering van zijn voormalige beschermingsbewindvoerder. Het hof deelt deze zienswijze nadrukkelijk niet. Het moge zo zijn dat zijn voormalige beschermingsbewindvoerder ten aanzien van het aflossen op de nieuwe schulden weinig voortvarend te werk is gegaan, een en ander neemt geenszins weg dat [appellant] zelf volledig verantwoordelijk is en blijft voor het ontstaan van deze nieuwe schulden. Daarbij acht het hof het bovendien verre van aannemelijk dat de nieuwe schuldenlast is ontstaan omdat [appellant] , zoals door hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is aangedragen, de boetes met betrekking tot een tweetal scooters heeft voldaan en daartoe andere rekeningen onbetaald heeft moeten laten nu de omvang van zijn nieuwe schuldenlast, op het hoogtepunt een bedrag van € 8.600,00 bedragende, de gezamenlijke boetes ten aanzien van deze twee scooters ruimschoots overstijgt. Het hof rekent het [appellant] daarbij eveneens aan dat een deel van zijn nieuwe schulden ziet op onbetaalde rekeningen ten aanzien van luxe goederen, althans goederen waarvan een saniet weet, althans dient te onderkennen, dat de aanschaf hiervan binnen het kader van een (bij wijze van allerlaatste kans al maximaal verlengde) schuldsaneringsregeling waarin al sprake is van een nieuwe bovenmatige schuldenlast, achterwege dient te blijven. Het betreft hier onder andere uitgebreide telefonie- en televisieabonnementen met inbegrip van de plaatsing van een satellietschotel. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.10.3
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] dient te worden beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, L.Th.L.G. Pellis en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.