ECLI:NL:GHSHE:2017:5273

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
200.225.443_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldsanering en boedelstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds is beëindigd. De rechtbank oordeelde dat [appellant] zich niet aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft gehouden, met name door privégebruik van een leaseauto, wat resulteerde in een bijtelling. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 november 2017, waarbij zowel [appellant] als de bewindvoerder aanwezig waren. De bewindvoerder heeft aangegeven dat er een boedelachterstand is, maar het hof heeft onvoldoende informatie om een definitieve beslissing te nemen. Het hof heeft de bewindvoerder de gelegenheid gegeven om aanvullende informatie te verstrekken en de zaak aan te houden tot 21 februari 2018. De uitspraak van het hof is gedaan op 30 november 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 november 2017
Zaaknummer : 200.225.443/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/16/383 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R. Jacobs te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling van toepassing te laten, dan wel - geheel voorwaardelijk - de schuldsaneringsregeling te verlengen met een redelijke termijn, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Jacobs,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
De heer [bewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder, is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 juni 2017 en 21 september 2017;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 18 oktober 2017, 25 oktober 2017 en 14 november 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 25 oktober 2017;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 9 november 2017;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] overgelegde stukken, te weten: een aanvullende verklaring van de werkgever van [appellant] , Square DMS B.V. te Grathem, met betrekking tot het gebruik van de auto van de zaak door [appellant] , d.d. 14 november 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit zijn brief van 9 november 2017 blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 24 mei 2016 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 15 maart 2017 tussentijds beëindigd nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Aangezien er voldoende baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.3. De rechtbank is van oordeel dat de schuldenaar zich niet conformeert aan de verplichtingen die gelden in de schuldsaneringsregeling. Het is schuldenaar toegestaan om een leaseauto te gebruiken, hij mag hier echter, conform de het vtlb-rapport, geen privé kilometers mee rijden. Ondanks dat hem dit meermaals is medegedeeld en hij in december een zogenaamde Verklaring van geen gebruik bij zijn werkgever heeft overgelegd, is gebleken dat hij de auto wel privé gebruikt. Dit heeft geresulteerd in voormelde bijtelling. Ter zitting van 21 september 2017 heeft schuldenaar er, wederom, geen blijk van gegeven dat hij verandering wil brengen in voormelde situatie. Voorts beticht de schuldenaar de bewindvoerder van partijdigheid omdat zij een alimentatievordering van de ex-partner op de lijst van schuldeisers heeft opgenomen. Voormelde vordering was door schuldenaar bij toelating niet gemeld, maar kan door de bewindvoerder niet genegeerd worden nu het wel degelijk een schuld betreft die voor toelating tot de schuldsaneringsregeling is ontstaan. Gezien voormelde is de rechtbank van oordeel dat de schuldenaar geen saneringsgezinde houding heeft en de belangen van de schuldeisers heeft geschaad door het laten ontstaan van een boedelachterstand die voor het einde van de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet meer kan worden ingelopen.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het is [appellant] duidelijk dat het op grond van de Recofa-richtlijnen niet is toegestaan een bijtelling te hebben en dus de auto privé te gebruiken. Hij gebruikt de auto ook niet privé en heeft dit ook niet gedaan, maar toch vindt er een bijtelling plaats. [appellant] is voorts de mening toegedaan dat hij hierover altijd naar behoren heeft geïnformeerd. In de aanloop van de zitting van 1 juni 2017 heeft hij eveneens de rechtbank nader geïnformeerd.
[appellant] stelt zich derhalve op het standpunt dat er geen sprake is van een tekortkoming, noch van een toerekenbare tekortkoming. Indien en voor zover het hof oordeelt dat er wel sprake is van een tekortkoming dan acht hij deze tekortkoming van geringe betekenis, dan wel van bijzondere aard immers, [appellant] heeft van meet af aan al duidelijk aangegeven welk standpunt werkgever inneemt en hem derhalve slechts één keuze gegeven wordt: een auto met bijtelling ofwel een auto zonder bijtelling. Ten aanzien van de zorgpremie erkent [appellant] dat dit in de berekening niet juist wordt uitgevoerd. In het vtlb is met een zorgpremie rekening gehouden. Uit de loonstrook blijkt dat het vtlb door werkgever rechtstreeks aan de beschermingsbewindvoerder wordt overgemaakt. Daarna wordt de premie ziektekostenverzekering ingehouden en hetgeen dan resteert wordt overgeboekt aan de boedelrekening. Dit is inderdaad niet juist. Het voorgaande betekent dat een bedrag van 18 x € 135,00 te veel aan [appellant] is toegekomen. Als er derhalve sprake zou zijn van een boedeltekort dan is dat € 2.430,00. Dat sprake is van een positieve saneringsgezindheid blijkt uit het feit dat er door [appellant] en de beschermingsbewindvoerder extra wordt afgelost. Derhalve, voor zover er sprake zou zijn van een achterstand, dan is [appellant] deze achterstand al aan het inlopen. De resterende duur van de schuldsaneringsregeling is 18 maanden. [appellant] is in staat om de achterstand gedurende die maanden in te lopen. [appellant] wenst ook nog graag op te merken dat hij ook is verhuisd om zodoende meer afloscapaciteit te genereren. Hij woonde eerst in een huurwoning van € 760,00 per maand en thans in een huurwoning met een huur van € 510,00 per maand. [appellant] heeft ook hieraan zijn medewerking verleend. Kortom, er is zeer zeker sprake van een positieve saneringsgezindheid. Daar komt nog bij dat hij reeds meer dan tien jaren in dienst is bij zijn huidige werkgever. Hij heeft daardoor nog recht op een bonus bestaande uit één extra maandsalaris. Ook dit bedrag zal aan de boedel toekomen en zal dienen ter extra aflossing. Globaal zou er reeds een bedrag van € 1.113,00 extra zijn afgelost waardoor er nog een bedrag van € 1.317,00 aan tekort zou resteren. [appellant] richt tot slot geen grief tegen de overweging ter zake de alimentatievordering en het feit dat deze alsnog aan de schuldenlijst is toegevoegd.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft desgevraagd aan dat hij de auto van de zaak, in tegenstelling tot hetgeen hij hieromtrent bij gelegenheid van de beëindigingszitting heeft verklaard, nog niet van de hand heeft gedaan. Hij wil nu eerst de uitslag van dit hoger beroep afwachten. Voorts erkent [appellant] dat hij de bewindvoerder ook tamelijk laat heeft bericht met betrekking tot het feit dat hij voortaan ook eens in de twee weken werkzaam is op een vestiging van zijn werkgever in [vestigingsplaats] en dat hij dus extra kilometers moet rijden om daar te geraken. Vervolgens stelt [appellant] dat zijn werkgever huiverig was om de aanvullende verklaring met betrekking tot de auto van de zaak welke verklaring hij thans bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep overlegt af te geven, klaarblijkelijk uit angst dat uit deze verklaring zou kunnen worden geconcludeerd dat de door de werkgever gehanteerde wijze van bijtelling fiscaal niet geheel in de haak zou zijn. Desgevraagd geeft [appellant] aan dat de correctie op zijn loonstrook van € 51,00 per maand voort komt uit het feit dat hij een iets duurdere auto rijdt dan volgens zijn werkgever bij zijn functie past. Tot slot stelt [appellant] dat hij, nadat hij van de bewindvoerder geen reactie kreeg op de door hem met betrekking tot de auto van de zaak gemaakte berekeningen, de boel maar op zijn beloop heeft gelaten en de bewindvoerder met betrekking tot de auto ook niet meer geïnformeerd heeft.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bijtelling van € 370,00 is inderdaad het door de bewindvoerder geschatte bedrag ingaande mei 2017. Bij gebrek aan nadere informatie van [appellant] is die schatting gemaakt en heeft de rechter-commissaris dit goedgekeurd. Ook is er sprake van een bijtelling van € 51,00 per maand, zijnde een werknemersbijdrage auto, waar [appellant] geen uitleg over kan geven en verder de representatiekosten, netto € 113,00. En dan volgt nog de correctie voor de zorgpremie welke de werkgever op jaarbasis voor [appellant] heeft voorgeschoten en maandelijks op het loon corrigeert. [appellant] stelt dat zijn werkgever al jaren de policy heeft dat iedere werknemer die een zakelijke auto ter beschikking krijgt te maken heeft met bijtelling privégebruik, ongeacht of de auto daadwerkelijk privé wordt gebruikt. De bewindvoerder betwist dat [appellant] uit en te na zou hebben gecommuniceerd met de bewindvoerder en de rechtbank. Ook de werkgever stelt dat niet met zoveel woorden in de door [appellant] overgelegde verklaring van 7 juni 2017. Niet wordt betwist dat [appellant] met een auto naar zijn werk mag gaan, maar de bewindvoerder kan geen andere conclusie trekken dan dat [appellant] de auto ergens na 31 december 2016 (weer) privé is gaan gebruiken. De bewindvoerder verwijst voorts naar de verslagen 2 en 3 onder bijlage 1. Daar blijkt absoluut niet uit dat [appellant] uitvoerig informeert. Nog immer ontbreken zowel de beheeroverzichten van beschermingsbewind sinds maart 2017 als bankafschriften leefgeld sinds maart 2017. Op zich is de zorgpremie niet zo’n probleem. De bewindvoerder houdt immers rekening met de zorgpremie in het vtlb en telt de door de werkgever ingehouden zorgpremie weer bij het loon als ware deze premie niet ingehouden. Dan is alles weer correct. Er is echter geen sprake van extra aflossing. Dan zou er immers geen sprake zijn van boedelachterstand. De door [appellant] genoemde bonus hoort bovendien zonder meer aan de boedel en kan niet worden aangewend om achterstanden in te lopen. De kinderalimentatievordering is legitiem en derhalve terecht opgenomen in de vorderingenlijst. De bewindvoerder meent dan ook dat het vonnis waarvan beroep in stand moet blijven, tenzij evident en overduidelijk blijkt dat het inderdaad al jarenlang bedrijfspolicy is dat alle medewerkers bij het toekennen van een zakelijke auto verplicht zijn een privébijtelling te accepteren, ongeacht of ze die auto privé gebruiken. Dan kan er wellicht over een verlenging worden gesproken, mits [appellant] zowel zijn inzet als motivatie verbetert.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door [appellant] overgelegde aanvullende verklaring van diens werkgever aanleiding vormt om de kwestie met de auto van de zaak nogmaals aan de rechter-commissaris voor te leggen. Dan dienen er ook overige bescheiden door [appellant] te worden overgelegd. Te denken valt hierbij aan een verklaring met betrekking tot de correctie van € 51,00 per maand op het salaris van [appellant] in verband met de auto van de zaak, bonnetjes met betrekking tot de verantwoording van de door de werkgever van [appellant] aan hem vergoede representatiekosten en een verklaring waaruit blijkt welke afstanden dienen te worden gerekend tot woon-werk verkeer respectievelijk werk-werk verkeer, zeker nu [appellant] eenmaal per twee weken in [vestigingsplaats] werkzaam is. Ook zou de bewindvoerder graag een exemplaar van het personeelsreglement toegezonden krijgen.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.9.2.
Het hof acht zich op grond van de overgelegde stukken en hetgeen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door en namens [appellant] alsmede de bewindvoerder naar voren is gebracht, mede in het licht van het bepaalde van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw en de in het kader van deze bepaling gevestigde rechtspraak, op dit moment onvoldoende voorgelicht om in deze zaak reeds thans een beslissing te kunnen nemen nu vooralsnog niet kan worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van een boedelachterstand en zo ja, wat hiervan de exacte hoogte bedraagt. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder evenwel te kennen gegeven in staat en bereid te zijn om, mede op basis van de aanvullende verklaring van de werkgever van [appellant] d.d. 14 november 2017 zoals deze door [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is overgelegd, de kwesties welke thans met betrekking tot de berekening van de boedelstand nog een oordeel van de rechter-commissaris verlangen alsnog ter beoordeling aan de rechter-commissaris voor te leggen.
3.9.3.
Het hof stelt de bewindvoerder derhalve in de gelegenheid om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, het hof op de hoogte te stellen van het oordeel van de rechter-commissaris met betrekking tot de door de bewindvoerder in het kader van een juiste berekening van de boedelachterstand relevant geachte kwesties en daaraan gekoppeld een berekening van de alsdan actuele boedelstand. Het hof draagt de bewindvoerder hierbij dan ook op om uiterlijk binnen 10 dagen na de uitspraakdatum van dit arrest aan [appellant] kenbaar te maken welke informatie(bescheiden) zij in het kader van de formulering en onderbouwing van haar vragen aan de rechter-commissaris thans nog van [appellant] wenst te ontvangen. In aansluiting hierop draagt het hof [appellant] op om binnen 10 dagen na dagtekening van voornoemd informatieverzoek van de bewindvoerder de bewindvoerder de gevraagde informatie op de door de bewindvoerder verzochte wijze te doen toekomen.
3.9.4.
Eerst nadat de bewindvoerder, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, het hof vervolgens de beslissing(en) van de rechter-commissaris alsmede de actuele boedelachterstand schriftelijk kenbaar zal hebben gemaakt zal het hof, al dan niet na een nadere mondelinge behandeling, nader beslissen.
3.10.
Iedere verdere beslissing wordt thans derhalve aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.9.2 tot en met 3.9.4 van dit arrest overwogen oogmerk aan tot 21 februari 2018, PRO FORMA, dan wel tot een datum zoveel eerder als de bewindvoerder de beslissing(en) van de rechter-commissaris alsmede de hoogte, tezamen met de daaraan ten grondslag liggende (her)berekening, van de actuele boedelstand schriftelijk aan het hof heeft doen toekomen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, S.M.A.M. Venhuizen en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.