ECLI:NL:GHSHE:2017:5174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
200.202.760_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige kind van [plaats 1] naar [plaats 2]. De moeder, hierna aangeduid als 'de moeder', had eerder in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, dat op 15 augustus 2016 was afgewezen. De vader, hierna aangeduid als 'de vader', heeft in zijn verweerschrift verzocht de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2017 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die adviseerde dat er geen contra-indicaties zijn voor de verhuizing.

Het hof heeft overwogen dat de moeder een nieuwe toekomst wil opbouwen met haar huidige partner in [plaats 2] en dat zij in de huidige situatie met haar kind dreigt op straat te komen staan. De moeder heeft een baan aangeboden gekregen in de omgeving van [plaats 2], wat haar financiële situatie zou verbeteren. De vader heeft bezorgdheid geuit over de gevolgen van de verhuizing voor zijn relatie met zijn kind, maar het hof oordeelde dat de verhuizing in het belang van de minderjarige is, aangezien deze niet wezenlijk zal veranderen in zijn huidige omgang met de vader. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de moeder alsnog vervangende toestemming verleend om te verhuizen, met de voorwaarde dat de huidige omgangsregeling met de vader gehandhaafd blijft.

De beslissing van het hof houdt rekening met de belangen van zowel de moeder als de vader, maar concludeert dat de noodzaak voor de moeder om te verhuizen en de voordelen voor de minderjarige zwaarder wegen dan de bezwaren van de vader. De moeder heeft toegezegd de vader te blijven betrekken bij de zorg voor hun kind, wat ook in het belang van de minderjarige is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 juli 2017
Zaaknummer: 200.202.760/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/308413 / FA RK 16-2625
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.J. Prins,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. C. Verfuurden.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 november 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - haar vervangende toestemming te geven om met de hierna genoemde minderjarige te verhuizen van [plaats 1] naar [plaats 2] en vervangende toestemming te geven om de minderjarige in te schrijven bij basisschool De Margriet in [plaats 2] of basisschool De Vink in [plaats 3] en zo nodig de zorgregeling aan te passen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 december 2016, heeft de vader verzocht de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar beroep althans haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen.
Tevens heeft de vader verzocht, in het geval het hof de bestreden beschikking vernietigt, de tussen partijen overeengekomen zorgregeling te wijzigen in die zin dat hierna genoemde minderjarige na de verhuizing drie weekenden achter elkaar van vrijdagavond, dan wel in het tweede weekend van zaterdagochtend, tot zondagavond bij de vader verblijft, waarbij de moeder de minderjarige brengt en haalt, alsmede te bepalen dat de vader in het kader van de verdeling van de vakantie- en feestdagen altijd de eerste keuze heeft als het gaat om de vraag wanneer de minderjarige bij hem is.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Y.M. Bérénos, kantoorgenoot van mr. Prins;
  • de vader, bijgestaan door mr. Verfuurden;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 juli 2016;
  • het V-6 formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 29 mei 2017;
  • het V-6 formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. mei 2017;
  • de ter zitting door mr. Bérénos overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die inmiddels is geëindigd.
Uit de relatie van partijen is [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats 2] te verhuizen en het verzoek om hem te mogen inschrijven op basisschool De Vink in [plaats 3] afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift - kort samengevat - de volgende grieven aan:
  • de rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat haar wens om te verhuizen overwegend is ingegeven door haar persoonlijke wens om een nieuw leven met haar partner op te bouwen;
  • de rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat bij een verhuizing de rol van de vader zal worden gemarginaliseerd;
  • ten onrechte wordt het door de moeder aangerekend dat zij al voorbereidingen voor de verhuizing heeft getroffen;
  • ten onrechte wordt het de moeder aangerekend dat de vader twee weken na ondertekening van het ouderschapsplan met de verhuisplannen is overvallen.
Er is sprake van een financiële en emotionele noodzaak om te verhuizen en er is tevens sprake van huisvestingsproblematiek.
De moeder heeft al bijna twee jaar een relatie met [relatie van de moeder] , die in [plaats 2] woont. De moeder en [minderjarige] zijn daar regelmatig en de moeder heeft een baan in [plaats 4] aangeboden gekregen, die nog steeds voor haar beschikbaar is.
De moeder is thans werkloos en woont noodgedwongen met [minderjarige] bij haar ouders in.
Het echte probleem is dat de vader niet wil dat [minderjarige] een band opbouwt met de huidige partner van de moeder. Ten onrechte wordt haar verweten dat ze al vóór de verhuizing voorbereidingen heeft getroffen, aangezien zij heeft gehandeld op advies
van haar advocaat die haar in eerste aanleg bijstond.
3.5.
De moeder heeft hieraan ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
De moeder woont nog steeds in [plaats 1] bij haar ouders. De ouders van de moeder zijn inmiddels in een echtscheidingsprocedure verwikkeld en de woning zal worden verkocht. Daardoor komt de moeder waarschijnlijk binnenkort op straat te staan. Met uitzondering van haar familie heeft de moeder in [plaats 1] geen netwerk meer en [minderjarige] is in [plaats 1] nog niet geworteld.
De moeder heeft een oproepcontract bij het bedrijf van haar broer, maar de uren (en derhalve de inkomsten) zijn zeer beperkt en onregelmatig. Zo heeft de moeder de afgelopen maand slechts drie keer kunnen werken. Daarentegen kan de moeder nog steeds in de omgeving van [plaats 2] bij KPN aan de slag.
De relatie van de moeder is bestendig; de moeder en haar nieuwe partner verwachten een kindje. Dit maakt de situatie voor de moeder nog lastiger. Vanwege de onderwaarde van de woning en de werkzaamheden van de partner is het niet mogelijk voor de nieuwe partner om naar [plaats 1] of omgeving te verhuizen.
Voor de vader zal er feitelijk gezien niet veel veranderen wanneer de moeder naar [plaats 2] verhuist. De vader dient nu ook de afstand [plaats 1] - [plaats 5] van circa 30 km te overbruggen. Bovendien hebben partijen in het ouderschapsplan reeds afspraken over een verhuizing gemaakt, hetgeen nu uit het oog wordt verloren.
De huidige omgangsregeling en contacten verlopen goed.
De moeder heeft niet de intentie om de rol van de vader te marginaliseren. [minderjarige] heeft een goede band met zijn vader en gaat graag naar zijn vader toe, hetgeen de moeder ook belangrijk vindt. Zij zal zich blijven inzetten om deze band in stand te houden.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De vader geeft toe dat hij er moeite mee heeft gehad dat een andere man een rol in het leven van [minderjarige] zal hebben, maar inmiddels ziet hij in dat dit onvermijdelijk is.
De vader wil evenwel zoveel mogelijk betrokken blijven bij het leven en de opvoeding van [minderjarige] , zoals bij schoolactiviteiten en sporttrainingen en -wedstrijden.
De vader vond en vindt de zorgregeling die partijen zijn overeengekomen te beperkt en hij hoopt dat er op termijn een uitbreiding komt. Hij heeft bovendien ook behoefte aan afspraken over de vakantie, nu hij vanwege zijn werk aan vakantieperiodes gebonden is.
De vader betwist dat de moeder geen woning kan vinden in [plaats 1] of omgeving. Zo heeft zij eind 2015 een woning aangeboden gekregen in [plaats 5] .
Alhoewel de moeder in eerste aanleg heeft verklaard dat zij haar baan in [plaats 5] nog niet had opgezegd, blijkt uit het beroepschrift dat de moeder haar baan wel degelijk al had opgezegd. De gevolgen hiervan dienen voor haar rekening en risico te blijven.
De moeder heeft ook wisselend verklaard over de vraag wanneer haar wens om te verhuizen is ontstaan.
Door deze gang van zaken voelt de vader zich om de tuin geleid en niet serieus genomen in zijn rol als vader.
De belangen van de nieuwe partner mogen niet zwaarder wegen dan het belang van [minderjarige] bij een goed en onbelast contact met zijn vader. Bij een verhuizing zal [minderjarige] op den duur een eigen leven opbouwen en minder vaak naar zijn vader in [plaats 5] willen gaan.
3.7.
De vader heeft hieraan ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
De vader was er niet mee bekend dat de moeder thans weer in verwachting is en dat zij de woning in [plaats 1] op termijn moet verlaten. De vader begrijpt dat deze nieuwe omstandigheden voor de moeder niet makkelijk zijn, maar zijn standpunt verandert hierdoor niet.
Het had op de weg van de moeder gelegen om haar verhuiswensen eerder met de vader te bespreken. Twee weken nadat het ouderschapsplan was getekend werd de vader met de verhuisplannen geconfronteerd, hetgeen hem geen goed gevoel geeft.
Uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat de moeder haar inschrijving bij de woningstichting nimmer heeft geactiveerd en op geen enkele woning heeft gereageerd. Daarnaast heeft de moeder nagelaten om bewijsstukken over te leggen, waaruit blijkt dat zij zich heeft ingespannen om een baan te vinden in de omgeving van [plaats 1] .
De vader bestrijdt dat er een noodzaak aanwezig is voor een verhuizing. Bovendien dient het belang van [minderjarige] en zijn vader zwaarder te wegen dan de belangen van de nieuwe partner van de moeder.
De vader wil graag meer omgang met [minderjarige] en hij wil graag betrokken zijn bij school en sportactiviteiten van [minderjarige] . De vader heeft angst om zijn vaderschap op termijn kwijt te raken. Wanneer [minderjarige] naar [plaats 2] verhuist, dan zal hij als hij ouder is liever bij zijn vrienden zijn dan bij zijn vader in [plaats 5] .
3.8.
De raad heeft - zakelijk weergegeven - ter zitting in hoger beroep als volgt geadviseerd.
Er zijn geen contra-indicaties aanwezig die een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 2] in de weg staan. Gezien de huidige situatie van de moeder zal [minderjarige] sowieso een verhuisbeweging moeten maken.
Wanneer [minderjarige] naar [plaats 2] verhuist, dan heeft dit bovendien geen gevolgen voor de huidige contactregeling. De betrokkenheid van de vader bij school en dergelijke zal noodgedwongen wel veranderen. Die zal ook in de huidige situatie veranderen als [minderjarige] groter wordt.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de minderjarige toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter hierover een beslissing nemen.
3.9.2.
Uit de omstandigheid dat in art. 1:253a BW is bepaald dat de rechtbank een zodanige beslissing neemt als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt, mag niet worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen.
De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen (vgl. bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
Het gaat onder meer om:
  • het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
  • de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige te verzachten en/of te compenseren;
  • de leeftijd van de minderjarige en de mate waarin het geworteld is in zijn omgeving;
  • de te overbruggen afstanden;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg, waaronder de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing geheel of deels worden gecompenseerd door de verhuizende ouder.
Uit de processtukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht kunnen met name de volgende belangen worden onderscheiden.
3.9.3.
Het voornaamste belang van [minderjarige] is dat hij een ongedwongen relatie met beide ouders kan onderhouden en hij de huidige relatie met zijn vader kan behouden.
Wanneer [minderjarige] naar [plaats 2] verhuist, dan zal dit in beginsel geen tot weinig verandering brengen in de huidige contactregeling met zijn vader. Immers, de huidige contactregeling wordt gehandhaafd. Het verschil voor [minderjarige] is alleen hierin gelegen dat hij een grotere afstand moet afleggen tussen de woning van zijn moeder en die van zijn vader. [minderjarige] is het echter al gewend om van [plaats 1] naar [plaats 5] te reizen, zodat de gevolgen in die zin beperkt zullen zijn.
Daar komt bij dat een verhuizing als zodanig voor [minderjarige] onvermijdelijk lijkt te zijn, nu de moeder haar woonruimte dreigt te verliezen. Wanneer de moeder een andere woning in de omgeving [plaats 1] of [plaats 5] zal betrekken, is de kans eveneens aanwezig dat [minderjarige] van school zal moeten veranderen en andere vriendjes zal krijgen. Daarbij komt dat ook indien [minderjarige] in [plaats 1] blijft wonen het voor hem niet mogelijk is om bijvoorbeeld zelf naar zijn vader te fietsen of na schooltijd naar zijn vader te gaan. Nog daargelaten dat de werkzaamheden van de vader dit ook lastig lijken toe te laten.
Een verhuizing naar [plaats 2] leidt vanuit het oogpunt van [minderjarige] derhalve niet tot een wezenlijke verandering.
Gezien de leeftijd van [minderjarige] is hij ook nog niet in die mate geworteld in zijn huidige omgeving, dat een verhuizing naar [plaats 2] te ingrijpend voor hem zal zijn.
3.9.4.
Het belang van de vader is gelegen in het feit dat hij een grotere rol wil hebben in het leven van [minderjarige] dan nu het geval is. De vader heeft de wens om [minderjarige] vaker te zien en actief betrokken te zijn bij school en bij sportactiviteiten van [minderjarige] . Wanneer [minderjarige] naar [plaats 2] verhuist, dan wordt deze betrokkenheid hem grotendeels ontnomen.
Daar staat tegenover dat de vader, wanneer [minderjarige] in [plaats 1] blijft wonen, hij eveneens een afstand moet overbruggen.
De bezwaren van de vader zien verder met name op de toekomst.
Wanneer [minderjarige] ouder is en in [plaats 2] is geworteld, dan bestaat er een kans dat [minderjarige] in de weekenden liever thuis bij zijn vrienden blijft en niet meer tweewekelijks op en neer wil reizen naar [plaats 5] . De verhuizing zal er toe leiden dat de rol van de vader verder wordt gemarginaliseerd, aldus de vader.
3.9.5.
Het belang van de moeder is gelegen in haar wens om een nieuw leven met haar huidige partner in [plaats 2] op te bouwen.
De partner van de moeder is in beginsel gebonden aan [plaats 2] vanwege zijn werkzaamheden en vanwege de onderwaarde van zijn woning, aldus door de moeder voldoende gemotiveerd gesteld.
Een verhuizing naar [plaats 2] brengt voor de moeder met zich mee dat haar gebrek aan een eigen woonruimte is opgelost en zij - naar eigen zeggen - verzekerd is van een betaalde baan.
Daar komt thans nog bij dat de moeder inmiddels zwanger is van haar nieuwe partner en zij het kindje dat zij verwacht samen met hem wenst op te voeden.
3.9.6.
Naar het oordeel van het hof dient het belang van moeder in het onderhavige geval zwaarder te wegen dan de hiervoor genoemde belangen van [minderjarige] en van de vader. Voorop gesteld wordt dat het op de weg van de moeder had gelegen vóór het treffen van feitelijke voorbereidingen van een verhuizing met de vader hierover te spreken en toestemming te vragen. Niet onbegrijpelijk is dat het vertrouwen van de vader in de moeder door haar handelen onder druk is komen te staan. Tegelijkertijd is echter ook voldoende aannemelijk geworden dat de moeder inmiddels een bestendige relatie met een man heeft, die in [plaats 2] woonachtig is. Zij is bovendien, zoals zij ter zitting verklaarde, opnieuw zwanger, zodat haar wens om een nieuwe toekomst op te bouwen met haar huidige partner in [plaats 2] dan ook begrijpelijk is. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat in redelijkheid van de partner van de moeder kan worden gevergd te verhuizen naar de omgeving van [plaats 1] of [plaats 5] . Daarbij komt dat de moeder in de omgeving van [plaats 2] , anders dan thans in [plaats 1] het geval is, een baan aangeboden heeft gekregen. Bovendien lijkt een verhuizing vanwege de echtscheidingsproblematiek van haar ouders bij wie zij momenteel met [minderjarige] inwoont sowieso onafwendbaar. Voorts zal, zoals hiervoor onder 3.9.3 reeds is overwogen, een verhuizing naar [plaats 2] voor [minderjarige] in beginsel geen nadelige gevolgen met zich brengen, juist ook niet in relatie tot zijn vader. [minderjarige] heeft op dit moment ook het hoofdverblijf bij zijn moeder en de moeder heeft thans in overwegende mate de zorg- en opvoedtaken. [minderjarige] heeft er belang bij dat in die situatie geen wijziging op treedt.
Vaders belangen liggen met name in de toekomst. Alhoewel zijn gevoelens en zorgen zonder meer begrijpelijk zijn, zijn deze dusdanig onzeker en ongewis dat ze thans onvoldoende doorslaggevend zijn om de toestemming tot verhuizing te weigeren. Dit klemt te meer nu de moeder ter zitting nogmaals uitdrukkelijk heeft toegezegd de huidige contactregeling gestand te zullen blijven doen en [minderjarige] naar de vader te zullen brengen en hem daar ook op te halen. Bovendien heeft de moeder benadrukt dat zij de eventueel nadelige gevolgen voor de vader zoveel als mogelijk zal compenseren gedurende vakanties en dergelijke.
3.10.
Niet valt in te zien dat uitbreiding van de huidige omgangsregeling met [minderjarige] naar drie weekenden per maand in geval van verhuizing naar [plaats 2] , zoals door vader (subsidiair) verzocht, op dit moment in het belang van [minderjarige] is. Dit klemt te meer nu, zoals hiervoor reeds in rov. 3.9.6. is overwogen, de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en daar weer ophaalt en bovendien bereid is soepel om te gaan met eventuele verzoeken van de vader.
Ten aanzien van de verdeling van de vakantie- en feestdagen, waarbij de vader heeft verzocht hem altijd de eerste keuze te bieden als het gaat om wanneer [minderjarige] bij hem is, heeft de moeder zich bereid verklaard om de vader de eerste keuze te bieden. Partijen hebben daartoe ter zitting afgesproken dat de vader dit uiterlijk half augustus, althans zodra het vakantierooster van de school van [minderjarige] bekend is, per sms aan de moeder dient door te geven en voor wat betreft de zomervakantie uiterlijk op 1 februari van het desbetreffende jaar.
Het hof zal het verzoek onder die voorwaarde toewijzen.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
15 augustus 2016, behoudens de beslissing ten aanzien van de proceskosten;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent alsnog vervangende toestemming aan de moeder om met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , te verhuizen naar [plaats 2] en hem in te schrijven bij basisschool De Margriet in [plaats 2] of bij basisschool De Vink in [plaats 3] ;
wijst toe het verzoek van de vader ten aanzien van de eerste keuze van de verdeling van de vakantie- en feestdagen, onder de voorwaarde zoals in rov. 3.10 is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en H.M.A.W. Erven en is op 20 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.