2.17.Op 30 augustus 2016 laat [de vennootschap 1] aan [appellant] weten dat zij een ontbindingsverzoek
bij de rechter zat indienen, omdat zij de handelwijze van [appellant] als ernstig verwijtbaar kwalificeert en geen vertrouwen meer heeft in een vruchtbare samenwerking.
Daarnaast laat [de vennootschap 1] weten dat zij tot einde dienstverband geen gebruik meer zal worden gemaakt van zijn diensten en dat hij vanaf week 34 geen recht meer heeft op loon.”
3.1.3.[appellant] heeft in kort geding onder meer het loon gevorderd vanaf 22 augustus 2016
(datum stopzetting). Bij vonnis van 15 november 2016 heeft de kantonrechter deze
vordering toegewezen.
3.1.4.Naar aanleiding van de beschikking van 15 november 2016 zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.1.2 heeft op 18 november 2016 een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] , mevrouw N. [HR-adviseur] (HR-adviseur bij [de vennootschap 1] , hierna “ [HR-adviseur] ” te noemen) en de heer [direct leidinggevende] (direct leidinggevende van [appellant] , hierna “ [direct leidinggevende] ” te noemen). Het gesprek wordt afgesloten met de afspraak eerst de bevindingen van de bedrijfsarts af te wachten.
3.1.5.De bedrijfsarts stelt op 21 november 2016 in zijn advies dat de spanningen in de arbeidsverhouding dienen te worden opgelost. Daarnaast stelt de bedrijfsarts dat er geen medische bezwaren zijn om de opbouw van het werk verder uit te stellen, maar dat de werkzaamheden wel geleidelijk dienen te worden opgebouwd. De bedrijfsarts stelt daarover het volgende:
“Daarbij adviseer ik enerzijds in eerste instantie een beperkte verantwoordelijkheid en werkdruk in werkzaamheden waarbij hij een goede nachtrust kan hebben en in het weekend moet kunnen recupereren. Anderzijds adviseer ik een geleidelijke opbouw van de uren. Daarbij is werk op een redelijke reisafstand van maximaal een uur in de opbouwfase aangewezen.
Hand in hand met de opbouw in uren kan hij geleidelijk aan meer taken en verantwoordelijkheden oppakken.”
3.1.6.Op 25 november 2016 heeft een gesprek plaats tussen [appellant] , mevrouw [HR-directeur] (HR-directeur bij [de vennootschap 1] , hierna “ [HR-directeur] ” te noemen) en [direct leidinggevende] . In dat gesprek geeft [appellant] aan te willen re-integreren in de vestiging te [vestigingsplaats] . [de vennootschap 1] geeft in dat gesprek echter aan dat de vestiging in [vestigingsplaats] niet de aangewezen plek is om te re-integreren. [appellant] dient te re-integreren in [vestigingsplaats] . Later wordt dit gewijzigd in [vestigingsplaats] .
3.1.7.Op 28 november 2016 hervat [appellant] zijn werkzaamheden in [vestigingsplaats] . [de vennootschap 1] vraagt [appellant] daar te beginnen met werkzaamheden in de zaal (service). Omdat [appellant] van mening is dat dit werk niet passend is, vertrekt hij voortijdig en laat hij weten een deskundigenoordeel te zullen aanvragen.
[appellant] verschijnt op 29 november 2016 niet op zijn werk en ook daarna niet meer. Bij e-mail van 29 november 2016 verzoekt [de vennootschap 1] [appellant] zijn werk de dag erna te hervatten onder de mededeling dat wanneer hij dit niet doet, de loonbetaling zal worden stopgezet.
[appellant] verschijnt op 30 november 2016 niet op zijn werk. Bij brief van 1 december 2016 laat [appellant] aan [de vennootschap 1] weten in afwachting van de uitkomst van het deskundigenoordeel zijn re-integratiewerkzaamheden niet te zullen hervatten. Een en ander is voor [de vennootschap 1] aanleiding de loonbetaling per 30 november 2016 te staken.
3.1.8.Bij e-mail van 2 december 2016 nodigt [de vennootschap 1] [appellant] uit voor een gesprek op 6 december 2016 over de werkzaamheden die behoren bij de functie van vestigingsmanager en voor het maken van een plan van aanpak in het kader van de re-integratie. [appellant] wordt medegedeeld dat de loonbetaling zal worden hervat zodra [appellant] weer meewerkt aan zijn re-integratie. Bij e-mail van 5 december 2016 laat [appellant] aan [de vennootschap 1] weten niet bij het gesprek aanwezig te zullen zijn, omdat hij het deskundigenbericht wenst af te wachten.
3.1.9.Bij brief van 9 december 2016 zet [de vennootschap 1] uiteen aan [appellant] hoe zij de re-integratie
invult tegen de achtergrond van het advies van de bedrijfsarts van 21 november 2016. [de vennootschap 1] legt in die brief ook uit waarom de vestiging in [vestigingsplaats] op dat moment niet geschikt is om te re-integreren. [de vennootschap 1] nodigt [appellant] nogmaals uit een gesprek met haar te voeren op woensdag 14 december 2016 om 12.00 uur om “
alle punten te bespreken en de lucht volledig te klaren”. [de vennootschap 1] verzoekt [appellant] uiterlijk maandag om 17.00 uur te laten weten of hij een mediator bij het gesprek wil.
Bij e-mail van 14 december 2016, 16.52 uur, laat [de vennootschap 1] [appellant] weten geen bericht te hebben ontvangen en constateert zij dat [appellant] evenmin voor het gesprek is verschenen. [de vennootschap 1] nodigt [appellant] opnieuw uit voor een gesprek, onder dreiging van ontslag op staande voet bij niet-verschijnen.
Bij brief van 14 december 2016 laat [appellant] [de vennootschap 1] weten dat de aangeboden werkzaamheden, gelet op de ongewijzigde beperkingen van [appellant] en het deskundigenoordeel van 19 mei 2016, niet passend zijn. (In dit deskundigenoordeel is [appellant] arbeidsongeschikt bevonden voor de aangeboden werkzaamheden als casinomedewerker in [vestigingsplaats] .) [appellant] herhaalt in zijn brief de uitkomst van het opnieuw aangevraagde deskundigenoordeel af te wachten voordat hij weer aan het werk gaat.
3.1.10.De gemachtigden van partijen wisselen in de daaropvolgende periode nog correspondentie uit.
3.1.11.Op 12 januari 2017 oordeelt de arbeidsdeskundige van het UWV in twee aparte deskundigenoordelen dat de door [de vennootschap 1] uitgevoerde re-integratie-inspanningen niet
voldoende zijn en dat het aangeboden werk niet passend is.
3.1.12.Vervolgens vindt er naar aanleiding van deze deskundigenoordelen wederom correspondentie plaats tussen partijen.
3.1.13.Op 26 januari 2017 vindt het eerste - en tevens laatste - mediationgesprek plaats
tussen partijen. De mediation wordt door de mediator bij brief van 2 februari 2017
beëindigd.
3.1.14.In de tussentijd ontvangt [appellant] op 1 februari 2017 een brief van [de vennootschap 1] d.d.
24 januari 2017 waarin hem wordt medegedeeld dat zijn functie van vestigingsmanager als gevolg van het doorlopen functiewaarderingstraject per 1 februari 2017 is komen te
vervallen. Het in dit kader door [appellant] te verrichten ontwikkelassessment wordt uitgesteld tot na de re-integratie.
3.1.15.Op 7 februari 2017 vindt een gesprek plaats tussen [appellant] , [HR-adviseur] en [direct leidinggevende] . In dat gesprek persisteert [appellant] bij terugkeer op de vestiging in [vestigingsplaats] . Uiteindelijk lopen de gemoederen hoog op en eindigt het gesprek.
3.1.16.Bij e-mail van 15 februari 2017, 8.48 uur, nodigt [de vennootschap 1] [appellant] uit voor een gesprek met een arbeidsdeskundige op 16 februari 2017 om 13.00 uur in [kantoorplaats] . Bij e-mail van 15 februari 2017, 9.50 uur, antwoordt de gemachtigde van [appellant] dat [appellant] dit gesprek met de arbeidsdeskundige wenst te voeren in [vestigingsplaats] . [de vennootschap 1] nodigt vervolgens [appellant] bij e-mail van 16 februari 2017 uit voor een gesprek op 17 februari 2017, om 15.00 uur met de arbeidsdeskundige in [vestigingsplaats] . Op deze uitnodiging reageert [appellant] niet.
3.1.17.De arbeidsdeskundige concludeert op 21 februari 2017 dat het eigen werk van [appellant] passend is, mits hij zijn werkzaamheden geleidelijk opbouwt in uren, taken en verantwoordelijkheden en geen gebruik hoeft te maken van een portofoonoortje, wat naar de arbeidsdeskundige in zijn rapport vaststelt niet verplicht is in de uitoefening van de functie.
3.1.18.Op basis van het arbeidsdeskundig rapport roept [de vennootschap 1] [appellant] bij e-mail van 22 februari 2017 op om het werk te hervatten op 23 februari 2017 om 11.00 uur. [appellant] verschijnt niet, zonder enig bericht. Bij e-mail van 23 februari 2017 om 11.47 uur geeft [de vennootschap 1] [appellant] een laatste kans om op 24 februari 2017 in [vestigingsplaats] de re-integratie te hervatten. [de vennootschap 1] geeft daarbij aan dat ontslag op staande voet niet is uitgesloten, indien [appellant] daaraan geen gehoor geeft. Bij e-mail van 23 februari 2017 om 14.03 uur verzoekt de gemachtigde van [appellant] [de vennootschap 1] per omgaande om toezending van het arbeidsdeskundig rapport van 21 februari 2017. [de vennootschap 1] voldoet niet aan dit verzoek.
3.1.19.[appellant] is op 24 februari 2017 niet op het werk verschenen.
3.2.1.In eerste aanleg heeft [appellant] verzocht – samengevat – de tussen haar en [de vennootschap 1] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671c BW, onder toekenning van een transitievergoeding van € 9.024,00 bruto en een billijke vergoeding van € 80.000,00. Daarnaast verzocht [appellant] betaling van het loon ad € 3.842,00 bruto per vier weken, exclusief emolumenten, vanaf 30 november 2016 tot einde dienstverband, te vermeerderen met de wettelijke verhoging. Verder verzocht [appellant] betaling van een bedrag van € 11.535,81 bruto aan opgebouwde doch niet genoten verlofdagen tot 1 mei 2017, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente. Tot slot verzocht [appellant] vast te stellen dat [de vennootschap 1] ex artikel 7:653 lid 4 BW aan het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding geen rechten meer kan ontlenen.
3.2.2.[de vennootschap 1] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.3.Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2.4.Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juni 2017. Voorts heeft de kantonrechter [de vennootschap 1] veroordeeld de door [appellant] tot 30 november 2016 opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen aan [appellant] uit te betalen, met veroordeling van [de vennootschap 1] tot betaling van de verschuldigde wettelijke rente aan [appellant] over dit bedrag. Ook heeft de kantonrechter verstaan dat [de vennootschap 1] ex artikel 7:653 lid 4 BW geen rechten meer kan ontlenen aan het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding. Het verzoek om een transitievergoeding en een billijke vergoeding is afgewezen, evenals de loonvordering. De proceskosten zijn gecompenseerd. [appellant] is in de gelegenheid gesteld zijn verzoek in te trekken, hetgeen hij niet heeft gedaan.