3.5.[de vennootschap 1] maakt bezwaar tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, maar zij maakt in de toelichting op deze grief niet duidelijk waartegen de grief zich precies richt. Reeds daarom kan de grief niet slagen.
Overigens is in zijn algemeenheid de rechter niet gehouden om alle feiten die (volgens partijen) vaststaan, in zijn uitspraak op te nemen; hij neemt slechts die feiten op die naar zijn oordeel noodzakelijk en relevant zijn voor zijn beslissing en de motivering daarvan.
De door de rechtbank vastgestelde feiten, die in hoger beroep niet zijn betwist, zijn ook voor het hof uitgangspunt. Daarnaast acht het hof nog andere feiten van belang, zoals hiervoor opgenomen in rov. 3.1.2 tot en met 3.1.12.
Grief 2. De bewijsopdracht aan [de vennootschap 1] .
3.6.1.[de vennootschap 1] heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. De [de stichting] -overeenkomst en de daaruit volgende, aan de deelnemer, [de vennootschap 1] , toekomende bedragen, staan vast. [de stichting] beroept zich echter op wanprestatie van [de vennootschap 1] ( [de vennootschap 1] zou de Specials ten onrechte niet hebben gemeld) en op overmacht (als [de vennootschap 5] geen bonussen aan [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] betaalt, kan [de stichting] ook geen bonussen doorbetalen aan [de vennootschap 1] ). [de stichting] draagt daarvan de bewijslast. Ook [geintimeerden 2 en 3] draagt in dit verband de bewijslast, omdat [geintimeerden 2 en 3] de uitbetaling van bonussen heeft gegarandeerd en het standpunt van [de stichting] onderschrijft. De rechtbank heeft daarom ten onrechte aan [de vennootschap 1] bewijs opgedragen.
Met [de vennootschap 1] is nooit overeengekomen dat Specials tot gevolg zouden hebben dat geen betaling meer zou plaatsvinden van de stimuleringsbonus en de kernstaffelbonus. Zou [de vennootschap 1] dat hebben geweten, dan zou zij van de Specials hebben afgezien, omdat het zonder de bonussen van de inkooporganisaties financieel juist nadeliger voor [de vennootschap 1] zou uitpakken.
[de vennootschap 1] heeft op 17 april 2009 aan de heer [bestuurder van de stichting] , bestuurder van [de stichting] , medegedeeld dat zij bij [de vennootschap 5] andere condities had gekregen. In de [de stichting] -overeenkomst staat niet dat bij een afwijkende prijsafspraak geen recht meer bestaat op de [de stichting] -bonussen.
In hoger beroep heeft [de vennootschap 1] nader aangevoerd dat zij tijdens een bespreking op 7 juni 2016 op het hoofdkantoor van [de vennootschap 5] van de heren [administrateur van de vennootschap 5] , administrateur van [de vennootschap 5] (hierna: [administrateur van de vennootschap 5] ) en [bedrijfsjurist van de vennootschap 5] , bedrijfsjurist van [de vennootschap 5] (hierna: [bedrijfsjurist van de vennootschap 5] ) bevestigd heeft gekregen dat [de vennootschap 1] naast de Specials niet alleen in 2008 en 2009 maar ook in 2010 en 2011 recht heeft behouden op [de stichting] bonussen en dat [de vennootschap 5] die bonussen ook heeft uitgekeerd. In dat verband heeft [de vennootschap 1] een aantal producties overgelegd (20, 21, 22) waaruit volgens haar ook blijkt dat [de vennootschap 5] tevens over 2009, 2010 en 2011 de kernstaffelbonus en stimuleringsbonus aan [geintimeerden 2 en 3] heeft uitbetaald.
3.6.2.Ondanks de verstekverlening tegen [de stichting] , moet het hof beoordelen of de aangevoerde grieven meebrengen dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Bij die beoordeling moet het hof, gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, mede acht slaan op hetgeen [de stichting] in eerste aanleg als verweer heeft aangevoerd (ECLI:NL:HR:1998:ZC2780). [de stichting] heeft, kort samengevat, in eerste aanleg het volgende betoogd. [de stichting] was niet meer dan een doorgeefloket van de bonussen die door de leveranciers aan haar (voor de desbetreffende keukendealer) werden uitgekeerd. Vervolgens gaf [de stichting] die bonussen één op één door aan de rechthebbenden. Vanaf 2009 werd de administratieve afwikkeling, inclusief het innen en doorbetalen van bonussen, door [geintimeerden 2 en 3] verzorgd. Na doorbetaling door [geintimeerden 2 en 3] aan [de stichting] betaalde [de stichting] op haar beurt door aan de desbetreffende [de stichting] -deelnemers. Pas eind 2011 is [de stichting] er mee bekend geraakt dat [de vennootschap 1] betere inkoopcondities bij [de vennootschap 5] had bedongen. In strijd met artikel 4 van het Huishoudelijk reglement had [de vennootschap 1] dat niet aan [de stichting] laten weten. Niettemin heeft [de vennootschap 3] , niet op de hoogte van de door [de vennootschap 1] met [de vennootschap 5] afgesproken Specials en afgaande op de inkoopgegevens over 2009 en 2010, nog bonussen voor [de vennootschap 1] aan [de stichting] uitbetaald en [de stichting] op haar beurt aan [de vennootschap 1] . [de vennootschap 5] had bij het verstrekken van die inkoopgegevens verzuimd te vermelden dat de afname door [de vennootschap 1] niet meer bonusdragend was. [de vennootschap 5] heeft vanaf 2009 de bonussen bestemd voor [de vennootschap 1] niet meer aan [geintimeerden 2 en 3] betaald.
3.6.3.[geintimeerden 2 en 3] heeft in dit verband aangevoerd dat het systeem binnen de keukenbranche zo werkt dat een leverancier de bonussen hetzij rechtstreeks aan de ondernemer (hof: het keukenbedrijf, zoals [de vennootschap 1] ) betaalt, hetzij via een inkooporganisatie (met name in geval van groepsbonussen), waarna de inkooporganisatie de bonus doorbetaalt aan de ondernemer. De leverancier kan tot een bepaald percentage bonussen/kortingen geven. Daarboven zou hij onder zijn break-even punt komen. Daarom zal de leverancier met de ondernemer die ook bij een inkooporganisatie is aangesloten óf op basis van een individueel conditiepakket óf op basis van een met de inkooporganisatie afgesproken conditiepakket afrekenen. Er zijn geen afspraken gemaakt tussen [de vennootschap 5] en [de vennootschap 1] dat op basis van beide inkoopcondities wordt afgerekend.
Het als productie 22 door [de vennootschap 1] overgelegde overzicht toont niet aan wat [de vennootschap 5] heeft uitgekeerd aan [geintimeerden 2 en 3] , maar betreft slechts een vergelijking tussen de eigen condities van [de vennootschap 1] met de standaard [geintimeerden 2 en 3] condities, zoals ook blijkt uit de bij dat overzicht behorende e-mail van [administrateur van de vennootschap 5] van 16 juli 2012, die door [de stichting] bij conclusie van antwoord is overgelegd.
3.6.4.Het hof oordeelt als volgt.
Zoals zij zelf nog eens in haar memorie van grieven (91) benadrukt vordert [de vennootschap 1] nakoming van de volgens haar uit de [de stichting] -overeenkomst voortvloeiende verplichting van [de stichting] tot uitkering van bonussen over 2010 en 2011. [de stichting] betwist tot zodanige betaling gehouden te zijn. [de stichting] betrekt in die betwisting ook de stelling dat [de vennootschap 1] in strijd met haar uit de [de stichting] -overeenkomst voortvloeiende verplichtingen de Specials niet aan [de stichting] heeft gemeld en dat zij geen bonussen kan uitkeren als zij die niet van de desbetreffende leverancier heeft ontvangen. Dit betekent echter niet dat [de stichting] (enkel) bevrijdende verweren heeft gevoerd en dat zij ter zake de bewijslast draagt van de feiten die zij daaraan ten grondslag legt. In de kern betwist [de stichting] immers een essentieel bestanddeel van de feitelijke grondslag van de vordering van [de vennootschap 1] , namelijk dat [de vennootschap 1] recht heeft op door [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] uit te keren bonussen
bovenopde door [de vennootschap 1] met [de vennootschap 5] afgesproken Specials. Gelet op die betwisting kan, zeker nu vaststaat dat [de vennootschap 1] met [de vennootschap 5] een individuele bonusregeling heeft afgesproken, niet worden gezegd dat de betalingsverbintenis op zichzelf vaststaat en dat [de stichting] zich (enkel) beroept op bevrijdende feiten waarvan zij de bewijslast draagt. Het is vooreerst aan [de vennootschap 1] om het door haar gestelde, maar door [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] betwiste feitencomplex waarop zij haar vordering baseert te bewijzen. In zoverre heeft de rechtbank terecht [de vennootschap 1] opgedragen te bewijzen dat zij in verband met haar aankopen bij [de vennootschap 5] recht heeft op, kort gezegd, door de [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] uit te keren bonussen.
3.6.5.Het hof neemt ook het volgende in aanmerking. Uit de in artikel 1 van de [de stichting] -overeenkomst opgenomen doelstelling (rov. 3.1.4) en artikel 4 lid 3 van het Huishoudelijk reglement (rov. 3.1.5) blijkt dat [de stichting] conditieafspraken met leveranciers maakt en bewaakt en dat een [de stichting] -deelnemer die een individueel voordeel heeft afgesproken met een leverancier die het voordeel van de [de stichting] groep te boven gaat, dat moet melden aan [de stichting] . In dat systeem ligt naar het oordeel van het hof op het eerste gezicht besloten dat individuele afspraken dan in de plaats komen van de afspraken met de inkooporganisatie, althans dat het niet vanzelfsprekend is dat de [de stichting] -deelnemer bovenop de door hem bedongen individuele condities óók nog recht heeft op bonussen volgens de door de inkooporganisatie met de leverancier gemaakte afspraken. Daarom ligt het op de weg van de [de stichting] -deelnemer om, bij individueel afgesproken gunstiger condities, er voor zorg te dragen dat tussen alle betrokken partijen helder is of hij naast de individueel gemaakte afspraken nog recht heeft op meer. Het feit dat niet expliciet is overeengekomen dat [de vennootschap 1] in geval van individuele afspraken met een leverancier geen recht meer heeft op bonussen van [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] , betekent dan ook niet dat [de vennootschap 1] dat recht wel heeft. In het licht van het hiervoor geschetste systeem is veeleer relevant dat met betrekking tot de jaren 2010 en 2011
nietexpliciet is afgesproken dat [de vennootschap 1] bovenop de Specials recht heeft op bonussen via [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] .
3.6.6.Dat laatste kan van minder gewicht worden, indien vast zou staan dat [de vennootschap 5] naast de Specials ook ten behoeve van [de vennootschap 1] bonussen aan [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] is blijven betalen. Anders dan [de vennootschap 1] stelt is dat echter niet komen vast te staan. De door [de vennootschap 1] overgelegde producties lijken veeleer inzicht te geven in waar [de vennootschap 1] recht op had op grond van de Specials in vergelijking met waar zij recht op (zou hebben ge)had indien op basis van de door [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] met [de vennootschap 5] afgesproken condities zou zijn afgerekend. [geintimeerden 2 en 3] wijst in dit verband terecht op de bij het als productie 22 overgelegde overzicht behorende e-mail van [administrateur van de vennootschap 5] van 16 juli 2012. Uit de door [de vennootschap 1] overgelegde producties blijkt naar het oordeel van het hof niet zonder meer dat [de vennootschap 1] bovenop de Specials ook recht had en heeft op die condities via [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] noch dat [de vennootschap 5] bovenop de door haar aan [de vennootschap 1] betaalde bonussen op grond van de Specials ook nog bedragen aan [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] heeft uitgekeerd ten behoeve van [de vennootschap 1] .
Evenmin is de onderbouwing door [de vennootschap 1] van haar vorderingen aanleiding om bij wijze van voorlopig oordeel uit te gaan van de juistheid van haar stellingen, waartegen dan [de stichting] en [geintimeerden 2 en 3] tegenbewijs zouden mogen leveren.
3.6.7.De tweede, tegen de bewijsopdracht aan [de vennootschap 1] gerichte grief kan dan ook niet slagen.
Grief 4. De bewijswaardering door de rechtbank
3.7.1.[de vennootschap 1] heeft, samengevat, het volgende tegen de bewijswaardering door de rechtbank aangevoerd. Op grond van de verklaring van de getuige [getuige 1] van [de vennootschap 5] (hierna: [getuige 1] ), de door deze opgestelde condities die door [de vennootschap 1] zijn aanvaard, de tussen [de vennootschap 1] en [de vennootschap 5] gesloten samenwerkingsovereenkomsten en de in 2011 tussen hen gesloten Partnerovereenkomst blijkt dat [de vennootschap 1] haar aanspraken op de bonussen via [de stichting] heeft behouden.
3.7.2.Het hof acht op basis van het in eerste aanleg bijgebrachte bewijs evenals de rechtbank het aan [de vennootschap 1] opgedragen bewijs niet geleverd. In zoverre slaagt de grief niet. Daartoe oordeelt het hof als volgt.
3.7.3.Het (waarschijnlijk door [getuige 1] ) opgestelde overzicht dat als bijlage I aan het proces-verbaal van de op 27 mei 2015 gehouden getuigenverhoren is gehecht met daarop de vermelding “bonus volgens [de stichting] ” is blijkens de verklaring van [getuige 1] een voorstel geweest dat met [de vennootschap 1] is besproken, waarna de condities worden vastgelegd in een overeenkomst. Het contractuele deel werd echter door iemand anders binnen [de vennootschap 5] afgehandeld. Uit de verklaring volgt dat [getuige 1] niet bij het vastleggen in een overeenkomst betrokken is. Ook blijkt dat [getuige 1] niet zeker wist of [de vennootschap 1] een [de stichting] -deelnemer was en evenmin weet wat de [de stichting] condities inhouden. [getuige 1] verklaart dat dat niet tot zijn takenpakket behoort en door anderen binnen [de vennootschap 5] met [de stichting] wordt besproken. Verder verklaart [getuige 1] dat de condities op het genoemde overzicht zullen hebben gegolden voor 2009 omdat prijscondities altijd gelden voor één jaar. [getuige 1] denkt dat [de vennootschap 5] met [de vennootschap 1] op merkniveau een aantal jaren, [getuige 1] denkt drie, dezelfde afspraak had. Wat de afspraken in die jaren waren over de bonus weet [getuige 1] echter niet.
3.7.4.De getuige [getuige 2] , adviseur van [de vennootschap 1] tijdens de onderhandelingen met [de vennootschap 5] (hierna: [getuige 2] ) heeft verklaard niet bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen [de vennootschap 1] en [de vennootschap 5] betrokken te zijn geweest (“
…daar ben ik niet van op de hoogte want dat heeft veel haken en ogen en daar komt de juridische afdeling van [de vennootschap 5] aan te pas…”) [getuige 2] vond de prijzen die [de stichting] kon bieden niet bijzonder scherp en dat bleek volgens hem ook wel omdat hij scherpere condities (hof: voor [de vennootschap 1] ) kon krijgen. [getuige 2] had geen overzicht in hoeverre die scherpere condities matchten met de afspraken met [de stichting] . Hij heeft niet onderzocht wat de consequenties zouden zijn van het vervallen van bonussen en dat geeft wat hem betreft aan dat die bonussen niet zouden vervallen.
3.7.5.Deze getuigen kunnen dus niet concreet verklaren omtrent het gevolg van de Specials voor aanspraken van [de vennootschap 1] op via [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] uit te keren bonussen. Zij gingen er van uit dat die aanspraken bleven bestaan, maar zij weten niet of die veronderstelling juist was. Daarentegen verklaart [commercieel directeur van de vennootschap 5] , algemeen directeur van [de vennootschap 5] , dat als er een korting is van de inkooporganisatie en daarnaast een gelijksoortige bijzondere korting van [de vennootschap 5] , dan de bijzondere korting van [de vennootschap 5] geldt. [commercieel directeur van de vennootschap 5] verklaart dit aan het einde van zijn verhoor, op vragen van de advocaat van [de vennootschap 1] . Mede gelet op dit, naar het oordeel van het hof heldere antwoord, volgt uit de eerdere uitlating van [commercieel directeur van de vennootschap 5] , dat voor [de vennootschap 1] als speciale grote afnemer de Specials golden en de condities zoals die golden voor de inkooporganisatie waarvan [de vennootschap 1] lid was, niet zonder meer dat [de vennootschap 1] bovenop de Specials recht behield op bonussen via [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] . Afgezien van het hiervoor aangehaalde antwoord wijst ook hetgeen [commercieel directeur van de vennootschap 5] al op 24 maart 2012 aan [de vennootschap 1] berichtte (rov. 3.1.11) eerder op het tegendeel.
3.7.6.De getuige [getuige 3] heeft geen kennis van prijsafspraken tussen [de vennootschap 5] en [de vennootschap 1] .
3.7.7.De getuige [de vennootschap 1] , directeur van [de vennootschap 1] en partij-getuige, heeft verklaard omtrent de bespreking met [getuige 1] waarbij condities zijn besproken. [de vennootschap 1] verklaart verder dat het enige dat verder besproken zal zijn is dat de aankopen bonusdragend zijn, maar dat de betrokkenen bij de bespreking waarschijnlijk niet eens op de hoogte waren van wat de bonussen precies inhouden. Dat is volgens [de vennootschap 1] alleen hogerop in de organisatie van [de vennootschap 5] bekend. Vervolgens is met betrekking tot bonussen geen overleg gevoerd tussen [de vennootschap 1] en [de vennootschap 5] tot halverwege 2011 toen bleek dat de stimuleringsbonus over 2010 niet door [de stichting] werd betaald, aldus deze getuige.
Nog daargelaten dat uit de verklaring van [de vennootschap 1] evenmin volgt dat [de vennootschap 1] met [de vennootschap 5] afsprak dat bovenop de Specials [de vennootschap 1] recht zou houden op bonussen via [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] , kan de verklaring van deze getuige op grond van artikel 164 lid 2 Rv slechts bewijs in het voordeel van [de vennootschap 1] opleveren als er aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig is. Dat bewijs is niet met de hiervoor besproken verklaringen van de andere getuigen geleverd.
3.7.8.Evenmin is zulk aanvullend bewijs te vinden in de schriftelijke stukken die [de vennootschap 1] heeft overgelegd. Het hof verwijst hier kortheidshalve naar hetgeen hiervoor in rov. 3.6.5 en 3.6.6 is overwogen. Het hof neemt in dit verband ook in aanmerking hetgeen [bedrijfsjurist van de vennootschap 5] namens [de vennootschap 5] op 22 juni 2012 aan de advocaat van [de vennootschap 1] berichtte:
“(
…) vermeldt u dat er ‘zijdens [de vennootschap 5] in het kader van het maken van afwijkende prijsafspraken is gemeld dat cliënte haar recht op alle bonussen zou behouden’. Uitdrukkelijk ontkennen wij dat een dergelijke uitspraak zou zijn gedaan of dat hieromtrent nadere afspraken zijn gemaakt.”
[de vennootschap 1] betoogt dat dit geen verband houdt met de afwijkende prijsafspraken die onderwerp zijn van deze procedure omdat [bedrijfsjurist van de vennootschap 5] in de brief vermeldt dat voor geen enkele [de stichting] -deelnemer voor 2009, 2010 en 2011 de kernstaffelbonus en stimuleringsbonus wordt uitgekeerd. Het hof volgt [de vennootschap 1] hier niet. [bedrijfsjurist van de vennootschap 5] ontkent in deze brief uitdrukkelijk dat [de vennootschap 5] in het kader van de Specials met [de vennootschap 1] heeft afgesproken dat [de vennootschap 1] haar recht op alle bonussen zou behouden.
3.7.9.Ook speelt een rol dat de samenwerkingsovereenkomsten tussen [de vennootschap 5] en [de vennootschap 1] voor 2008 nog wel maar voor 2010 en 2011 niet meer verwijzen naar de inkoopvereniging (hof: [de stichting] ). In de overeenkomst van 7 januari 2008 staat op het voorblad, na vermelding van de documenten “
1. Conditieovereenkomst, 2. Algemene Verkoop- en Leveringsvoorwaarden en 3. Service- en Garantievoorwaarden”: “
Voor uw (vakhandel) condities en prijzen verwijzen wij u naar uw inkoopvereniging.” Op de voorbladen van de overeenkomsten voor 2010 en 2011 staan als bepalende documenten genoemd: “
1. Vakhandelconditieovereenkomst 2. Conditiebladen per merk, inclusief prijslijsten 3. Algemene Verkoop- en Leveringsvoorwaarden (…)” maar geen verwijzing naar de inkooporganisatie meer.
[de vennootschap 1] betoogt dat omdat in de overeenkomsten voor 2010 en 2011 niet staat dat die verwijzing
nietmeer geldt, er niets is veranderd ten opzichte van de overeenkomst uit 2008 zodat die verwijzing naar de inkooporganisatie nog steeds geldt. Zoals het hof hiervoor (rov. 3.6.5) overwoog is echter veeleer relevant dat met betrekking tot de jaren 2010 en 2011
nietexpliciet is afgesproken dat [de vennootschap 1] bovenop de Specials recht heeft op bonussen via [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] . Afgezien daarvan is overigens naar het oordeel van het hof evenmin met de op het voorblad van de overeenkomst uit 2008 opgenomen zinsnede aangetoond dat voor dat jaar was afgesproken dat [de vennootschap 1] bovenop de Specials recht behield op bonussen via [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] .
3.7.10.Ten slotte kan naar het oordeel van het hof uit de door [de vennootschap 1] overgelegde producties 20 en 21 niet worden afgeleid dat [de vennootschap 5] over 2010 en 2011 daadwerkelijk bonussen ten behoeve van [de vennootschap 1] heeft uitbetaald aan [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] , dan wel dat [de vennootschap 1] naast de Specials recht behield op bonussen via [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] . Evenmin uit productie 22 zoals het hof reeds in rov. 3.6.6 besprak.
3.7.11.Het komt er op neer dat alle betrokken partijen, leverancier, keukenhandelaar, inkooporganisatie, hebben verzuimd de afspraken op het gebied van kortingen/bonussen in heldere termen vast te leggen. Zoals hiervoor (rov. 3.6.5) is overwogen is het in de omstandigheden van dit geval aan [de vennootschap 1] om aan te tonen dat zij bovenop de Specials recht behield op bonussen via [de stichting] / [geintimeerden 2 en 3] .
3.7.12.[de vennootschap 1] heeft in hoger beroep wederom bewijs aangeboden. Gelet op dit bewijsaanbod en haar bij memorie van grieven (51-53) ingenomen stellingen omtrent een volgens haar gehouden bespreking op 7 juni 2016 met [administrateur van de vennootschap 5] en [bedrijfsjurist van de vennootschap 5] (rov. 3.6.1) zal [de vennootschap 1] worden toegelaten tot nadere bewijslevering zoals hierna in de uitspraak onder 4. geformuleerd.
Grief 5. De vordering tegen [geintimeerden 2 en 3] .
3.8.1.[de vennootschap 1] heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. [geintimeerden 2 en 3] heeft uitbetaling van bonussen gegarandeerd. Deze garantie is te duiden als een overeenkomst van borgtocht dan wel als een overeenkomst naar eigen aard waarbij garantie betekent dat jegens [geintimeerden 2 en 3] recht bestaat op door [geintimeerden 2 en 3] aan [de stichting] en ten behoeve van de [de stichting] -deelnemers gegarandeerde bonussen op het moment dat de omzet wordt gehaald. Gelet op de samenwerking tussen [de stichting] en [geintimeerden 2 en 3] bestond voor de [de stichting] -deelnemers recht op kernstaffel- en stimuleringsbonussen. Mededelingen van [de stichting] moeten worden gezien als mededelingen van [geintimeerden 2 en 3] , althans met toestemming van en onder goedkeuring door [geintimeerden 2 en 3] gedaan. [geintimeerden 2 en 3] heeft zich als borg verbonden tegenover [de vennootschap 1] tot nakoming van de betalingsverbintenis van [de stichting] .
In hoger beroep heeft [de vennootschap 1] een nadere grondslag aangevoerd. Volgens haar heeft [geintimeerden 2 en 3] onrechtmatig jegens haar gehandeld door de door [de vennootschap 5] aan [geintimeerden 2 en 3] betaalde bonussen niet door te betalen. Zij voert verderop tevens aan dat [geintimeerden 2 en 3] jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten door haar belangen niet goed te behartigen. [geintimeerden 2 en 3] had er volgens [de vennootschap 1] op moeten toezien dat het [de stichting] -lidmaatschap werd omgezet in een lidmaatschap van [geintimeerden 2 en 3] . Ook dat geldt als een onrechtmatige daad van [geintimeerden 2 en 3] , aldus [de vennootschap 1] .
3.8.2.[geintimeerden 2 en 3] heeft betwist dat sprake is van enige overeenkomst tussen haar en [de vennootschap 1] . [geintimeerden 2 en 3] heeft verder betoogd dat zij sinds de samenwerking met [de stichting] van de leveranciers de bonussen ontvangt, niet per individuele [de stichting] -deelnemer maar de totale bonus van de hele groep. Zij heeft geen zicht op de individuele bonussen van de [de stichting] -deelnemers. Zij wordt niet vertegenwoordigd door [de stichting] . [de vennootschap 5] heeft geen kernstaffel- en stimuleringsbonussen aan [geintimeerden 2 en 3] betaald. Het gespreksverslag van 19 juni 2008 is een mededeling afkomstig van [de stichting] , niet van [geintimeerden 2 en 3] . [de vennootschap 1] kan er geen rechten aan ontlenen jegens [geintimeerden 2 en 3] .
3.8.3.De grief slaagt in zoverre niet dat het betoog van [de vennootschap 1] dat sprake is van borgtocht of een andere overeenkomst met [geintimeerden 2 en 3] reeds strandt op het ontbreken van enige aanwijzing voor de totstandkoming van een overeenkomst tussen deze twee partijen.
De schriftelijke stukken waarop [de vennootschap 1] zich beroept (gespreksverslag 19 juni 2008, voortgangsbericht 29 oktober 2008; rov. 3.1.6) ) zijn opgesteld door en afkomstig van [de stichting] , niet van [geintimeerden 2 en 3] . Het moge zo zijn dat [de vennootschap 1] heeft verondersteld dat daarin door [de stichting] mede namens [geintimeerden 2 en 3] mededelingen werden gedaan, maar [de vennootschap 1] onderbouwt niet op grond van welke, voor rekening en risico van [geintimeerden 2 en 3] komende feiten en omstandigheden [de vennootschap 1] er van mocht uitgaan dat de mededelingen (mede) namens [geintimeerden 2 en 3] werden gedaan. Ten slotte staat evenmin vast of in deze gespreksverslagen wel uitbetalingen worden gegarandeerd. Evenzeer is mogelijk dat, zoals [geintimeerden 2 en 3] ook heeft betoogd, enkel bepaalde (bonus)percentages worden gegarandeerd en dat de uitkering van bonussen afhankelijk is van behaalde omzetten en gemaakte afspraken.
[de vennootschap 1] heeft zich ook beroepen op een e-mailbericht van [algemeen directeur van vennootschap 2] van 16 februari 2012 (rov. 3.1.9). Duidelijk is dat dit bericht wel afkomstig is van [geintimeerden 2 en 3] . Voor zover [de vennootschap 1] bedoelt te betogen dat daaruit een [geintimeerden 2 en 3] bindende toezegging is gedaan volgt het hof [de vennootschap 1] daarin niet. In het e-mailbericht rept [algemeen directeur van vennootschap 2] van een garantiebonus van [nieuwe leverancier] (hof: [de vennootschap 5] ). Nog daargelaten dat onduidelijk is om wat voor bonus het daar gaat, schrijft [algemeen directeur van vennootschap 2] dat [de vennootschap 1] deze bonus via [de vennootschap 5] of [geintimeerden 2 en 3] gaat ontvangen. Daarin is geen [geintimeerden 2 en 3] bindende toezegging te lezen dat [geintimeerden 2 en 3] hoe dan ook bovenop de door [de vennootschap 1] van [de vennootschap 5] ontvangen Specials aan [de vennootschap 1] nog aan [de vennootschap 5] gerelateerde bonussen zal betalen.