3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 11 oktober 2012 hebben [geïntimeerde] en [telecomprovider 2] een overeenkomst gesloten met betrekking tot het verlenen van telecommunicatiediensten en het leveren van een telefoontoestel. Het betrof een ISmart 500 abonnement voor de duur van 24 maanden. Bij de totstandkoming heeft [geïntimeerde] een telefoon ontvangen van het type Apple iPhone 4S 16 GB.
Eveneens op 11 oktober 2012 hebben [geïntimeerde] en [telecomprovider 1] een overeenkomst gesloten met betrekking tot het verlenen van telecommunicatiediensten en het leveren van een telefoontoestel. Het betrof een Bel+SMS+Web Vaak € 70 abonnement voor de duur van 24 maanden. Bij de totstandkoming heeft [geïntimeerde] een telefoon ontvangen van het type Apple iPhone 4S 16 GB.
[geïntimeerde] was op het tijdstip van het aangaan van deze overeenkomsten 19 jaar oud. Zij had geen werk en geen inkomen. Zij kon de telefoontoestellen niet los in de winkel kopen omdat zij daarvoor geen geld had (inleidende dagvaarding, 6, 17). [geïntimeerde] heeft de telefoontoestellen afgegeven aan een zekere [opdrachtgever] . [opdrachtgever] had haar gevraagd deze en andere (in totaal 6) overeenkomsten aan te gaan waarbij zij telefoontoestellen meekreeg (proces-verbaal van aangifte, 9 februari 2013, overgelegd door [geïntimeerde] ). [geïntimeerde] heeft de telefoontoestellen steeds aan [opdrachtgever] afgegeven.
Bij brief van 2 januari 2013 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] de overeenkomsten tussen [geïntimeerde] en [telecomprovider 2] respectievelijk [telecomprovider 1] vernietigd, dan wel ontbonden.
Op 9 februari 2013 heeft [geïntimeerde] aangifte gedaan van oplichting door [opdrachtgever] met betrekking tot onder ander de onderhavige overeenkomsten.
Op 22 april 2013 hebben [de vennootschap] en [telecomprovider 1] een akte opgemaakt en ondertekend, waarbij vorderingen van [telecomprovider 1] op derden zijn verkocht en overgedragen aan [de vennootschap] . Tussen [telecomprovider 2] en [de vennootschap] is een soortgelijke akte opgemaakt, die niet is gedateerd.
Bij brief van 24 april 2013 heeft [de vennootschap] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij de vordering van [telecomprovider 1] op haar heeft overgenomen.
Bij brief van 11 juni 2013 heeft [de vennootschap] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij de vordering van [telecomprovider 2] op haar heeft overgenomen.
3.2.1.In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd:
primair te verklaren voor recht dat [de vennootschap] geen eigenaresse is geworden van de vorderingen van [telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] , althans van de vorderingen die zij uit hoofde van de aanvraag van mobiele telefoonabonnementen bij [telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] op [geïntimeerde] meent te hebben;
subsidiair te verklaren voor recht dat genoemde abonnementsovereenkomsten die [de vennootschap] aan haar vorderingen op [geïntimeerde] ten grondslag legt niet tussen [geïntimeerde] en [telecomprovider 1] en tussen [geïntimeerde] en [telecomprovider 2] tot stand zijn gekomen;
meer subsidiair te verklaren voor recht dat genoemde abonnementsovereenkomsten die [de vennootschap] aan haar vorderingen op [geïntimeerde] ten grondslag legt buitengerechtelijk zijn vernietigd dan wel zijn ontbonden;
met veroordeling van [de vennootschap] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De vorderingen zijn niet controleerbaar, omdat de overdrachtsbestanden niet bij de aktes van cessie zijn bijgevoegd. De vorderingen waren bovendien niet voldoende bepaalbaar toen deze werden gecedeerd, zodat zij niet gecedeerd konden worden.
[geïntimeerde] heeft de abonnementen alleen aangevraagd omdat zij bij die aanvraag “gratis” smartphones ontving. De abonnementsovereenkomsten zijn aan te merken als kredietovereenkomsten in de zin van artikel 7:57 lid 1 onder c BW. De overeenkomst waarbij toegang wordt geboden tot het mobiele netwerk is aan te merken als een onvrije nevenverplichting. Daarmee is het abonnement nietig in de zin van artikel 33 aanhef sub b van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). De kredietovereenkomsten zijn niet op papier aangegaan, zodat niet is voldaan aan artikel 7:61 lid 1 BW en dus zijn de abonnementsovereenkomsten ingevolge artikel 3:39 BW nietig. Evenmin is voldaan aan de vereisten van artikel 7:61 lid 1 BW. [telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] hebben [geïntimeerde] geen kredietakte verstrekt en evenmin de in artikel 7:61 lid 2 BW genoemde informatie verstrekt. Nu [geïntimeerde] deze informatie niet heeft ontvangen, kon zij ingevolge artikel 7:66 BW en artikel 3:40 lid 2 BW de overeenkomsten bij brief van
2 januari 2013 annuleren c.q. vernietigen/ontbinden.
Daarnaast hebben [telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] niet voldaan aan de Wet financieel toezicht (Wft) en daarmee onrechtmatig jegens [geïntimeerde] gehandeld in de zin van artikel 6:194 sub i BW.
[telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] hebben niet voldaan aan de vergunningplicht, de zorgplicht en de informatieplicht, zoals die voortvloeien uit bepalingen in de Wft.
De vernietiging van de overeenkomsten tot afgifte van de mobiele telefoon brengt mee dat de overeenkomsten tot het bieden van telecommunicatiediensten hetzelfde lot ondergaan. De overeenkomsten zijn immers met elkaar verweven. [geïntimeerde] heeft de abonnementen aangevraagd omdat zij bij de aanvraag een mobiele telefoon ontving; zij had deze niet ontvangen als zij een abonnement bij een andere telecomprovider had aangevraagd. [telecomprovider 1] en T-Mobiel bieden – los van het mobiele telefoonabonnement – geen mobiele telefoon op afbetaling aan. De overeenkomsten zijn tegelijkertijd aangevraagd en [telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] maken geen onderscheid tussen de kosten die zij [geïntimeerde] voor de verschillende overeenkomsten in rekening brengen. Indien de overeenkomsten tot het verrichten van telecommunicatiediensten in stand blijven, profiteren [telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] in feite van het ontduiken van consument-beschermende regelgeving.
3.2.3.[de vennootschap] heeft verweer gevoerd. In eerste aanleg heeft [de vennootschap] in reconventie gevorderd:
primair [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [de vennootschap] van het bedrag van
€ 3.254,51 te vermeerderen met de wettelijke rente conform artikel 6:119 BW vanaf 24 november 2014 over het bedrag van € 2.532,93 tot aan de dag van de algehele voldoening;
subsidiair, indien wordt geoordeeld dat de door [geïntimeerde] met [telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] gesloten overeenkomsten ter zake van de delen die zien op de verstrekte mobiele telefoons kwalificeren als een kredietovereenkomst in de zin van artikel 7:57 BW en deze door [telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] niet (rechtsgeldig) zijn ontbonden:
( i) de overeenkomsten voor zover deze zien op de mobiele telefoons op voet van artikel 44 WCK te ontbinden;
(ii) [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen tien dagen na dagtekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis € 1.212,21 aan [de vennootschap] te vergoeden, zijnde het totaalbedrag dat openstaat op beide telefoons;
(iii) voor recht te verklaren dat [de vennootschap] de overeenkomst ten aanzien van de delen die zien op de mobiele telecommunicatiediensten rechtsgeldig heeft ontbonden en
(iv) [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen tien dagen na dagtekeningen van het door de kantonrechter van de rechtbank te wijzen vonnis
€ 1.320,72 aan [de vennootschap] te vergoeden, zijnde het bedrag dat na aftrek van de waardes van de telefoons kan worden toegerekend aan de abonnementskosten;
meer subsidiair, indien wordt geoordeeld dat [de vennootschap] de overeenkomsten ten aanzien van de delen die zien op de mobiele telefoons niet kan ontbinden:
( i) voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten ten aanzien van de mobiele telefoons moet nakomen;
(ii) voor recht te verklaren dat [telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] de overeenkomsten ten aanzien van de mobiele telecommunicatiediensten rechtsgelding hebben ontbonden en
(iii) [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen tien dagen na dagtekening van het door de kantonrechter van de rechtbank te wijzen vonnis € 2.532,93 aan [de vennootschap] te vergoeden,
een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.4.Aan deze vorderingen heeft [de vennootschap] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de met [telecomprovider 1] en [telecomprovider 2] gesloten overeenkomsten. [telecomprovider 1] en
[telecomprovider 2] hebben daarom de overeenkomsten rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden met ingang van respectievelijk 28 februari 2013 en 22 april 2013. Als [geïntimeerde] niet in de nakoming zou zijn tekortgeschoten, zouden de overeenkomsten zijn doorgelopen tot 11 oktober 2014. Omdat de overeenkomsten voortijdig zijn beëindigd, lopen [telecomprovider 1] en
[telecomprovider 2] de maandelijkse bedragen mis die [geïntimeerde] over de periode van 28 februari 2013 respectievelijk 22 april 2013 tot 11 oktober 2014 verschuldigd zou zijn geweest bij deugdelijke nakoming van de overeenkomsten. [geïntimeerde] moet deze schade aan [telecomprovider 1] respectievelijk [telecomprovider 2] (thans aan [de vennootschap] ) vergoeden.
[de vennootschap] vordert betaling van de onbetaald gelaten facturen minus 25% zoals vermeld op de schadenota, te vermeerderen met rente en incassokosten. Ter zake [telecomprovider 1] vordert [de vennootschap] € 1.261,84 en ter zake [telecomprovider 2] € 1.992,67.