In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Dexia, appellante in principaal hoger beroep, had een geschil met een particuliere cliënt, aangeduid als [geïntimeerde], over de berekening van de wettelijke rente over een schadevergoeding die verband hield met een effectenleaseovereenkomst. De zaak volgde op een tussenarrest van 23 december 2014, waarin het hof al een eindbeslissing had genomen over de grieven van Dexia en een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad had voorgelegd over de ingangsdatum van de wettelijke rente. De Hoge Raad had in een eerdere uitspraak van 1 mei 2015 bepaald dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment waarop de inleg daadwerkelijk is voldaan. Het hof oordeelde dat de eigen schuld van [geïntimeerde] invloed had op de schadevergoeding, en dat Dexia wettelijke rente moest betalen over 2/3 van de betaalde termijnen, vanaf het moment van betaling. Uiteindelijk werd het vonnis van de rechtbank vernietigd en werd Dexia veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.666,15 aan [geïntimeerde], vermeerderd met wettelijke rente, en werd [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 6.348,97 aan Dexia, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.