ECLI:NL:GHSHE:2017:5020

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
200.129.808_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake effectenleaseovereenkomst en wettelijke rente over schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Dexia, appellante in principaal hoger beroep, had een geschil met een particuliere cliënt, aangeduid als [geïntimeerde], over de berekening van de wettelijke rente over een schadevergoeding die verband hield met een effectenleaseovereenkomst. De zaak volgde op een tussenarrest van 23 december 2014, waarin het hof al een eindbeslissing had genomen over de grieven van Dexia en een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad had voorgelegd over de ingangsdatum van de wettelijke rente. De Hoge Raad had in een eerdere uitspraak van 1 mei 2015 bepaald dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment waarop de inleg daadwerkelijk is voldaan. Het hof oordeelde dat de eigen schuld van [geïntimeerde] invloed had op de schadevergoeding, en dat Dexia wettelijke rente moest betalen over 2/3 van de betaalde termijnen, vanaf het moment van betaling. Uiteindelijk werd het vonnis van de rechtbank vernietigd en werd Dexia veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.666,15 aan [geïntimeerde], vermeerderd met wettelijke rente, en werd [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 6.348,97 aan Dexia, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.129.808/01
arrest van 21 november 2017
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Dexia,
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 december 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg onder zaaknummer 234792/12-1206 gewezen vonnis van 15 april 2013, gewezen tussen Dexia als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

5.Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 23 december 2014;
  • de antwoordakte van Dexia van 24 maart 2015;
  • de akte uitlating van [geïntimeerde] van 15 september 2015;
  • de antwoordakte van Dexia van 15 september 2015;
  • de akte van Dexia van 1 november 2016;
  • de antwoordakte arresten Hoge Raad van [geïntimeerde] van 29 november 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
In het tussenarrest van 23 december 2014 (hierna: het tussenarrest) heeft het hof een eindbeslissing genomen ten aanzien van alle vier door Dexia in principaal appel aangevoerde grieven. In het incidenteel appel heeft het hof een eindbeslissing genomen ten aanzien van twee van de drie door [geïntimeerde] aangevoerde grieven. Ter verdere beoordeling ligt thans nog slechts voor grief II in incidenteel appel. Deze grief betreft, kort gezegd, de ingangsdatum van de wettelijke rente die Dexia aan [geïntimeerde] is verschuldigd over de (gedeeltelijk) door Dexia te vergoeden inleg die door [geïntimeerde] aan Dexia is betaald. Deze inleg bestond uit de maandelijkse termijnen die [geïntimeerde] in de periode van 28 oktober 1999 tot en met 28 oktober 2005 aan Dexia heeft betaald. In totaal heeft [geïntimeerde] uit hoofde van de contracten met de nummers [contractnummer 3] en [contractnummer 4] een bedrag van € 18.999,23 aan inleg betaald (zie tussenarrest, rov. 3.1. onder iii), waarvan Dexia een bedrag van € 12.666,15 dient te vergoeden aan [geïntimeerde] . De kantonrechter heeft bij vonnis waarvan beroep Dexia veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over deze te vergoeden inleg met ingang van 28 oktober 2005, zijnde de datum van de beëindiging van de overeenkomsten. Volgens [geïntimeerde] moet de wettelijke rente worden vergoed telkens met ingang van het moment van het verrichten van de maandelijkse betalingen.
Het hof heeft in het tussenarrest een beslissing hierover aangehouden totdat de Hoge Raad in een andere zaak, waarin dit hof over deze kwestie een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad had voorgelegd, zou hebben beslist.
6.2.
In zijn arrest van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) heeft de Hoge Raad in die andere zaak een beslissing gegeven met betrekking tot de vraag vanaf welk moment Dexia de wettelijke rente is verschuldigd over de door haar aan de afnemer te vergoeden inleg (bestaande uit termijnbedragen en eventuele aflossing). De Hoge Raad heeft hieromtrent beslist dat:
“(…) de wettelijke rente over de door de aanbieder van effectenleaseovereenkomsten aan de afnemer te vergoeden inleg, bestaande uit termijnbedragen en eventuele aflossingen (minus dividenduitkeringen) die de afnemer voorafgaande aan de beëindiging van de effectenleaseovereenkomsten uit hoofde van die effectenleaseovereenkomsten heeft betaald, verschuldigd is telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg daadwerkelijk is voldaan;(…)”
6.3.
In het tussenarrest is in rov. 3.12.7 geoordeeld dat in verband met de toepassing van artikel 6:101 BW 1/3 deel van de schade (zowel die bestaat uit de restschuld als die bestaat uit de betaalde termijnen) wegens eigen schuld van [geïntimeerde] voor diens rekening dient te blijven. Volgens Dexia volgt uit analogische toepassing van artikel 6:43 lid 2 BW dat het bedrag dat vanwege eigen schuld niet door Dexia vergoed hoeft te worden allereerst op de oudste termijn in mindering wordt gebracht, vervolgens op de één na oudste, dan op de twee na oudste etc. Op die wijze dient te worden vastgesteld vanaf welk moment de door [geïntimeerde] betaalde termijnen bij wijze van schadevergoeding aan hem dienen te worden terugbetaald. De wettelijke rente is dan verschuldigd, zo betoogt Dexia verder, over de termijnen die niet aldus in aanmerking komen voor verrekening wegens eigen schuld, zodat de wettelijke rente verschuldigd is telkens vanaf het moment dat de termijnen die niet voor verrekening in aanmerking komen, daadwerkelijk zijn voldaan.
6.4.
Het hof volgt Dexia niet in die zienswijze. De eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] , waardoor 1/3 van de geleden schade ter zake van de betaalde maandtermijnen niet voor vergoeding in aanmerking komt, heeft in gelijke mate betrekking op alle door [geïntimeerde] betaalde termijnen. De vermindering van de schadevergoeding wegens eigen schuld dient dan ook in gelijke mate aan alle betaalde termijnen worden toegerekend. Dit brengt mee dat de vergoedingsplicht van Dexia ten aanzien van iedere afzonderlijke termijn met 1/3 wordt verminderd. Voor de verschuldigdheid van de wettelijke rente brengt dit mee dat Dexia die wettelijke rente dient te betalen over 2/3 van iedere termijn, telkens vanaf het moment waarop die termijn daadwerkelijk door [geïntimeerde] aan Dexia is voldaan.
6.5.
De slotsom van hetgeen hiervoor alsmede van hetgeen in het tussenarrest is overwogen, is dat het beroepen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 april 2013, zowel in conventie als in reconventie, zal worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] veroordelen om aan Dexia te betalen een bedrag van € 6.348,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2005. Het hof zal Dexia veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 12.666,15 te vermeerderen met de wettelijke rente, welke dient te worden berekend op de wijze zoals in rov. 6.4. is overwogen.
6.6.
[geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie. Dexia zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg in reconventie. Aangezien beide partijen zowel in principaal appel als in incidenteel appel over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in principaal en in incidenteel appel worden gecompenseerd, in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 april 2013, zowel in conventie als in reconventie gewezen, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Dexia te betalen een bedrag van € 6.348,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2005;
veroordeelt Dexia om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 12.666,15 te vermeerderen met de wettelijke rente, welke dient te worden berekend op de wijze zoals in rov. 6.4. is overwogen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie, die aan de zijde van Dexia worden begroot op € 97,64 aan explootkosten, op € 437,00 aan griffierecht en op € 768,00 salaris advocaat;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in eerste aanleg in reconventie, die aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 904,00 aan salaris advocaat;
compenseert de kosten van de procedure in principaal en in incidenteel appel in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, J.J. Verhoeven en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 november 2017.
griffier rolraadsheer