In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating tot de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante]. De rechtbank Oost-Brabant had eerder, op 22 september 2017, hun verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b van de Faillissementswet (Fw), omdat niet voldoende aannemelijk was dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de schulden van [appellant] en [appellante] voortkwamen uit een combinatie van financiële problemen en een gebrek aan inzicht in hun financiële situatie, mede veroorzaakt door hun boekhouder.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 8 november 2017 hebben [appellant] en [appellante] hun situatie toegelicht. Ze gaven aan dat hun schulden waren ontstaan door een combinatie van onverzekerde verkeersdeelname en onbetaalde belastingverplichtingen. Het hof heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan en de verbeterde financiële situatie van de appellanten sinds de invoering van het beschermingsbewind. Het hof concludeerde dat de appellanten inmiddels voldoende controle over hun financiële situatie hebben gekregen en dat de omstandigheden die hebben geleid tot hun schulden niet langer aanwezig zijn.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling alsnog toegewezen. Dit betekent dat [appellant] en [appellante] nu in aanmerking komen voor de schuldsaneringsregeling, wat hen de kans biedt om hun schulden op een gestructureerde manier af te lossen en een nieuwe start te maken.