ECLI:NL:GHSHE:2017:4897

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
16/03343 en 16/03344
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslagen en verzuimboete voor het jaar 2012

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de belastingaanslagen voor het jaar 2012 zijn gehandhaafd. Belanghebbende betwist de ontvangst van de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning van de Inspecteur. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat deze stukken zijn verzonden naar het woonadres van belanghebbende. De ontkenning van belanghebbende wordt ongeloofwaardig geacht, waardoor hij niet in staat is het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Hierdoor is de bewijslast omgekeerd en moet belanghebbende aantonen dat de belastingaanslagen onjuist zijn. Het Hof concludeert dat de schatting van het belastbare inkomen door de Inspecteur niet volledig redelijk is, en verlaagt de belastingaanslagen tot een bedrag van € 16.264. De opgelegde verzuimboete wordt door het Hof passend geacht. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, en de Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03343 en 16/03344
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 mei 2016, nummers BRE 15/5437 en BRE 15/5438, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen belastingaanslagen en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2012 opgelegd de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000, alsmede de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), naar een bijdrage-inkomen van € 20.000. Bij de desbetreffende aanslagen (hierna: de belastingaanslagen) is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht. Voorts is belanghebbende bij beschikking een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 984.
1.2.
De belastingaanslagen en de voornoemde beschikkingen zijn na daartegen gemaakt bezwaar bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van die beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 oktober 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] , tot bijstand vergezeld van de vriendin van belanghebbende, mevrouw [B] , alsmede, namens de Inspecteur de heer [C] en de heer [D] .
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is ongehuwd en woont alleen op het adres [a-straat] 4 te [woonplaats] . Belanghebbende heeft twee kinderen die bij hun moeder op een ander adres wonen. De woning van belanghebbende en de woning waar de kinderen met hun moeder wonen, zijn gelegen op hetzelfde woonwagenkamp.
2.2.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 geen aangifte in de IB/PVV en de Zvw ingediend.
2.3.
De Inspecteur heeft de belastingaanslagen opgelegd naar een geschat inkomen van € 20.000.
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een renseignement, volgens welk renseignement in het jaar 2012 aan belanghebbende is uitbetaald “Inkomen zorgverlening va 2003” ten bedrage van, in totaal, € 16.264.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de belastingaanslagen en beschikkingen juist zijn.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend beantwoord moet worden.
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de belastingaanslagen naar bedragen van nihil en, naar het Hof verstaat, tot dienovereenkomstige vermindering van beschikkingen inzake belastingrente en tot vernietiging van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

4.1.
De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende, hoewel daartoe uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, geen aangifte in de IB/PVV en Zvw (hierna: aangifte) voor het onderhavige jaar heeft gedaan en dat deswege de bewijslast is omgekeerd. Hij heeft het inkomen voor het onderhavige jaar schattenderwijs op € 20.000 vastgesteld. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat die schatting is gebaseerd op het onder 2.4 hiervóór genoemde renseignement. De schatting is voor het meerdere niet concreet onderbouwd.
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning alle niet te hebben ontvangen. Hij betwist de verzending van die stukken door de Inspecteur. Hij heeft voorts ontkend (belastbaar) inkomen te hebben genoten in het onderhavige jaar.
4.3.
Het Hof stelt voorop dat zowel voor de bewijslastverdeling als voor de rechtmatigheid van de boetebeschikking van belang is of de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning tot het doen van aangifte door belanghebbende zijn ontvangen.
4.4.
Gezien de onder 4.2 samengevatte stellingname van belanghebbende, is het aan de Inspecteur om de verzending van de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning aan het woonadres van belanghebbende aannemelijk te maken. De Inspecteur heeft in dit verband (a) gesteld dat die stukken alle aan het woonadres van belanghebbende zijn gericht en verzonden, (b) gemotiveerd gesteld dat diverse andere van de Belastingdienst afkomstige stukken op datzelfde adres door belanghebbende zijn ontvangen en (c) een schermprint in het geding gebracht betreffende de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning. Het Hof acht de Inspecteur gelet op deze stellingen en die schermprint erin geslaagd aannemelijk te maken dat de hier bedoelde stukken aan het woonadres van belanghebbende zijn verzonden. Weliswaar kan uit de schermprint niet veel meer worden afgeleid dan (hooguit) dat de bedoelde stukken zijn aangemaakt en heeft de Inspecteur voor het overige geen rechtstreeks bewijs van verzending van die stukken in het geding gebracht, maar in het onderhavige geval twijfelt het Hof niet aan de juistheid van zijn stelling. In het bijzonder acht het Hof het te zeer onwaarschijnlijk dat de drie hier bedoelde stukken alle niet aan het adres van belanghebbende zouden zijn verzonden, hoewel de bedoelde schermprint het door de Inspecteur gestelde bestaan daarvan ondersteunen.
4.5.
Gelet op de aannemelijkheid van de verzending van de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning, alle tot het doen van aangifte voor het onderhavige jaar aan het woonadres van belanghebbende, is het aan belanghebbende om het daarmee gewekte vermoeden van ontvangst van die stukken te ontzenuwen. Belanghebbende heeft daartoe, afgezien van zijn enkele ontkenning van ontvangst, gesteld dat er postbezorgingsproblemen op het woonwagenkamp zijn, dat de post van het gehele woonwagenkamp in zijn brievenbus wordt gedeponeerd, dat de brievenbussen zo laag zijn geplaatst dat kinderen bij de post kunnen, dat zijn post soms verderop buiten wordt teruggevonden en dat hij al veelvuldig over de hier bedoelde misstanden heeft geklaagd bij diverse instellingen/personen. Het Hof acht de ontkenning van belanghebbende ongeloofwaardig. Daarmee is belanghebbende niet erin geslaagd het voornoemde ontvangstvermoeden te ontzenuwen.
4.6.
Gelet hierop is belanghebbende regelmatig uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte voor het onderhavige jaar. Aangezien hij desalniettemin geen aangifte heeft gedaan, is de bewijslast omgekeerd. Belanghebbende moet derhalve overtuigend aantonen dat en in hoeverre de (uitspraken op bezwaar betreffende de) onderhavige belastingaanslagen onjuist zijn. Daarin is belanghebbende in het geheel niet geslaagd.
4.7.
Het Hof acht de schatting van de Inspecteur van het belastbare inkomen uit werk en woning onderscheidenlijk het bijdrage-inkomen echter niet voor het gehele bedrag redelijk. Ter zitting heeft de Inspecteur erkend (a) dat het aanvankelijk jegens belanghebbende ontstane vermoeden van verwerving van inkomen uit (handelingen betreffende) hennep is komen te vervallen, omdat dat niet (voldoende) hard kon worden gemaakt, (b) dat het onder 2.4 bedoelde renseignement slechts een onderbouwing geeft voor een inkomen van circa € 16.000 en (c) dat het meerdere niet meer is dan een bovenwaartse afronding. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de schatting, voor zover die meer bedraagt dan het onder 2.3 hiervóór genoemde totaalbedrag, willekeurig is vastgesteld. Daarmee voldoet de schatting niet aan de daaraan te stellen eisen. Het Hof zal de belastingaanslagen derhalve verlagen tot aanslagen berekend naar inkomens van € 16.264 en de beschikkingen inzake belastingrente dienovereenkomstig verlagen. Het Hof is van oordeel dat het belasten van voornoemd bedrag bij belanghebbende niet onredelijk is omdat voornoemd bedrag op zijn bankrekening is gestort en het bepaald niet ondenkbaar is dat dit belastbaar inkomen van belanghebbende betreft.
4.8.
Wat betreft de verzuimboete, heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
”2.11. Zoals in onderdeel 2.8 is geoordeeld heeft belanghebbende niet voldaan aan de uitnodiging tot het doen van aangifte. Voor dat geval is niet in geschil dat de aan belanghebbende opgelegde boete in overeenstemming is met artikel 67a van de AWR en het ten tijde van het opleggen van de verzuimboete geldende beleid, zoals vastgesteld in paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Belanghebbende stelt dat de boete moet worden verminderd, omdat sprake is van een licht verzuim en omdat het vastgestelde inkomen gering is. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om de boete te verminderen. Gelet op de omstandigheden van het geval, acht de rechtbank de opgelegde boete van € 984 passend en geboden”
4.9.
Het Hof acht deze overweging juist en maakt deze tot de zijne.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Het Hof zal beslissen als hierna vermeld.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Aangezien het hoger beroep gegrond is en de Rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren, zal het Hof de Inspecteur gelasten het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 169 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Aangezien het (hoger) beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze vergoeding, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor elke fase vast op 2 (punten) x 1 (factor gewicht van de zaak) x € 495 = € 990 per fase, ofwel € 1.980 in totaal, zijnde een forfaitaire vergoeding voor kosten van beroepsmatige rechtsbijstand. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:

verklaarthet hoger beroep gegrond;

vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;

vernietigtde uitspraken van de Inspecteur betreffende de belastingaanslagen en beschikkingen inzake belastingrente;

verklaarthet tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking gerichte beroep ongegrond;

vermindertde aanslag IB/PVV en de aanslag Zvw, beide voor het jaar 2012, tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, onderscheidenlijk een bijdrage-inkomen, van € 16.264;

vermindertde beschikkingen inzake belastingrente dienovereenkomstig;

gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door hem ter zake van de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrag van, in totaal, € 169;

veroordeeltde Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op, € 1.980.
Aldus gedaan op 16 november 2017 door P.C. van der Vegt, voorzitter, A.J. Kromhout en D.A. Hofland, leden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.