Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,
[appellante] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 26 juli 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 21 november 2016.
6.De verdere beoordeling
Het hof zal hierna een overzicht geven van de tussen partijen vaststaande feiten.
a) Partijen zijn elkaars achterburen. De achtertuin van [geïntimeerde] grenst voor een deel (in een schuine hoek ten opzichte van haar woning) aan de achtertuin van [appellanten]
Voor een ander deel is tussen de achtertuinen van partijen een pad gelegen, dat aan [geïntimeerde] , [appellanten] en enkele van hun buren in gemeenschappelijke (mandelige) eigendom toebehoort.
De leilinden hadden oorspronkelijk vijf langs een frame bevestigde horizontale zijtakken (hierna: leggers) aan weerszijden van de stam.
heeft inzake de vijf leilinden een gerechtelijke procedure geëntameerd (registratienummer C/03/177476 /HA ZA 13-8).
De overeenkomst is opgenomen in het proces-verbaal van de gerechtelijke plaatsopneming en luidt als volgt:
6.2.4. Bij rolbeslissing van 30 juli 2014 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014.
‘dat [appellanten] de leilindehaag, partijen genoegzaam bekend, in het voorjaar, uiterlijk vóór 16 mei laat snoeien door een hovenier en daarna zelf nog een snoeibeurt verzorgt in de zomer vóór 30 juni en vervolgens nog een keer uiterlijk 31 augustus van elk jaar, waarbij de scheuten dienen te worden teruggesnoeid tot ongeveer 15 centimeter boven de bovenste leggers’.
, daaronder begrepen de scheuten, tot een hoogte van 2.90 meter, althanstot de ‘maximale hoogte’ zoals is aangegeven op de als productie 2 bij de inleidende dagvaarding overgelegde foto,
subsidiair [appellanten] ieder voor zich te veroordelen om de vijf leilinden jaarlijks door een hovenier te laten snoeien in de eerste helft van mei (en uiterlijk op 15 mei) en om de leilinden vervolgens zelf te snoeien of door een derde te laten snoeien in de periode van 16 tot en met 30 juni, daarna in de periode van 16 tot en met 31 juli en ten slotte in de periode van 16 tot en met 31 augustus, waarbij de scheuten dienen te worden teruggesnoeid tot ongeveer vijftien centimeter boven de bovenste leggers,zulks
, zowel primair als subsidiair,op straffe van hoofdelijke verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag of elk gedeelte van een dag dat [appellanten] in gebreke blijven om aan de veroordeling te voldoen, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5 juni 2013 hebben gesloten om een einde te maken aan een tussen hen bestaand juridisch geschil (zie artikel 7:900 lid 1 BW).
1) [appellanten] verplichten zich om voor 1 juni 2013 de bovenste leggers van de vijf leilinden te snoeien en te verwijderen;
2) [geïntimeerde] aanvaardt de huidige status quo met betrekking tot het gehele perceel van [appellanten] , met inbegrip van de woning en de tuinverlichting met zeven lampen.
Deze uitleg dient te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf , wat betekent dat het aankomt op de zin die de partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Bij de toepassing van deze maatstaf dient rekening te worden houden met alle omstandigheden van het geval. Daaronder moeten in elk geval worden begrepen: de aard van de overeenkomst als vaststellingsovereenkomst en de voorgeschiedenis die heeft geleid tot het sluiten ervan.
Daarom mag worden aangenomen dat beide partijen, alvorens de overeenkomst te sluiten, zorgvuldig hebben overwogen wat zij (zelf en van de ander) wilden en niet-wilden. In het verlengde daarvan mag worden aangenomen dat beide partijen (en hun advocaten) erop hebben toegezien dat de bereikte overeenstemming zorgvuldig zou worden neergelegd in de overeenkomst.
Tussen partijen staat vast dat de tekst van de overeenkomst is geformuleerd door de rechter, ten tijde van de gerechtelijke plaatsopneming. Ook gelet daarop mag worden aangenomen dat de overeenkomst zorgvuldig is geformuleerd.
heeft gesteld dat partijen tijdens de gerechtelijke plaatsopneming de bedoeling hebben gehad om een maximale hoogte van de leilinden af te spreken waarmee zij beiden zouden kunnen leven (inl. dagv. nr. 7).
[appellanten] hebben gesteld dat de vijf leilinden tijdens de gerechtelijke plaatsopneming
'volop'scheuten vertoonden. Zij hebben verder gesteld dat de rechter op een bepaald moment tijdens de gerechtelijke plaatsopneming een voor [geïntimeerde] negatief uitvallend voorlopig oordeel heeft gegeven en zij, [appellanten] , daarop hebben aangegeven bereid te zijn om, als handreiking en geheel onverplicht, één legger van de vijf leilinden te verwijderen (cva nrs. 3.11 en 3.14). [geïntimeerde] heeft deze stellingen niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken.
‘als tegenprestatie’voor het overige de huidige status quo van het hele perceel van [appellanten] heeft aanvaard.
Gelet daarop en mede gelet op de voorgeschiedenis van de overeenkomst zoals hiervoor beschreven, heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd waarom zij redelijkerwijs mocht verwachten dat de overeenkomst haar het recht gaf (en geeft) om van [appellanten] te verlangen dat dezen de snoeiwerkzaamheden (laten) verrichten zoals thans gevorderd.
Gelet op de genoemde omstandigheden hoefden [appellanten] redelijkerwijs niet te verwachten dat zij, met de verplichting om de bovenste leggers te verwijderen, tevens de verplichting op zich namen om de daaronder gelegen leggers op een bepaalde (maximale) hoogte te houden en/of ieder jaar opnieuw een aantal keren te (laten) snoeien.
zonder meerop vertrouwen dat de overeenkomst haar het
rechtgaf om de voortzetting van deze snoeiwerkzaamheden te verlangen (zodat de bomen steeds zo veel mogelijk de door haar gewenste (maximale) hoogte zouden hebben), laat staan met de jaarlijkse regelmaat zoals thans door haar gevorderd, gedeeltelijk door een hovenier en versterkt door een dwangsom.
‘zo nodig, in aanvulling op de letterlijke tekst daarvan’) en de onderbouwing daarvan volgt dat [geïntimeerde] (ook) een beroep wil doen op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) overweegt het hof dat uit het voorgaande volgt dat de overeenkomst geen leemte bevat, die thans ruimte zou kunnen bieden voor een aanvulling. De overeenkomst moet, als onder finale kwijting gesloten vaststellingsovereenkomst en mede gelet op de voorgeschiedenis zoals hiervoor geschetst, zó worden begrepen dat daaruit geen andere verplichtingen volgen dan de (nagekomen) verplichting van [appellant] om de bovenste leggers van de vijf leilinden te verwijderen en de (onverminderd na te komen) verplichting van [geïntimeerde] om de status quo met betrekking tot het perceel van [appellanten] voor het overige te aanvaarden.
Het hof overweegt in dit verband dat [geïntimeerde] (ook) geen feiten heeft gesteld die het hof kunnen leiden tot de conclusie dat een aanpassing van de overeenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid wordt vereist als gevolg van een wijziging van omstandigheden sedert het moment waarop de overeenkomst werd gesloten. Zo heeft [geïntimeerde] niet gesteld dat de vijf leilinden thans meer of andere overlast veroorzaken dan ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (volgens haar) het geval was. In dit verband is verder van belang dat, zoals volgt uit de stellingen van [appellanten] , zij de vijf leilinden ieder jaar opnieuw (laten) snoeien, terwijl is gesteld noch gebleken dat [appellanten] voornemens zijn om dit snoeien in de toekomst na te laten.
Gelet hierop faalt grief III in incidenteel hoger beroep.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op € 406,82 aan verschotten (€ 95,82 explootkosten, € 311,- griffierecht) en
€ 1.788,- (2 punten à € 894,-) voor salaris advocaat voor het principaal hoger beroep en op
€ 447,- (1 punt à € 894,- x 0,5) voor salaris advocaat voor het incidenteel hoger beroep.
De door [appellanten] gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.
7.De uitspraak
€ 282,- en € 904,- voor de eerste aanleg, op € 406,82 en € 1.788,- voor het principaal hoger beroep en op € 447,- voor het incidenteel hoger beroep,