In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om [appellante] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellante] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen en dat zij niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank van 5 september 2017 en constateert dat [appellante] in haar beroepschrift heeft verzocht om vernietiging van dit vonnis en toewijzing van haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 november 2017 heeft [appellante] haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. De beschermingsbewindvoerder heeft ook haar visie gegeven. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het proces-verbaal van de eerdere zitting en het indieningsformulier van de advocaat. Het hof heeft vastgesteld dat er een bewind is ingesteld over de goederen van [appellante] en dat zij een totale schuldenlast heeft van € 24.726,33, met specifieke schulden aan verschillende schuldeisers.
Het hof heeft de argumenten van [appellante] overwogen, waaronder haar stelling dat haar psychosociale problemen beheersbaar zijn en dat zij voldoende hulp heeft. Echter, het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is overgelegd om aan te tonen dat de psychosociale problemen van [appellante] niet in de weg staan aan haar toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof benadrukt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellante] moet worden afgewezen, en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.