Uitspraak
12.De beschikking d.d. 16 maart 2017
13.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
14.De verdere beoordeling
vrouwbegrijpt het arrest van de Hoge Raad zó, dat moet worden onderzocht of toepassing van art. 1:94 BW met betrekking tot het recht van erfpacht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, maar níét of dit wetsartikel wegens strijdigheid met art. 14 EVRM jo. art. 1 P1 en met art. 1 P12 buiten toepassing dient te blijven (reactie 4 april 2017, pt. 9).
manmerkt het volgende op. In het arrest heeft de Hoge Raad zich al “gebogen over de vraag” van de verenigbaarheid met het EVRM. Uit het ontbreken van enige overweging van de Hoge Raad omtrent het EVRM moet worden geconcludeerd dat het EVRM niet (middels ambtshalve aanvulling) tot cassatie kon leiden. “Met andere woorden: art. 1:94 BW is niet discriminatoir” (reactie 12 april 2017, p. 3, 5e alinea).
hofoordeelt als volgt.
hofoordeelt als volgt.
KamerstukkenII 2013/14, 33 987 (Voorstel tot wijziging van Boek 1 BW teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken), nr. 3, p. 7-8). Met ingang van 1 januari 2018 wordt het bedoelde stelsel dan ook afgeschaft (
Stb. 2017, 177 en 178). Door die uitzonderingspositie zullen niet-Nederlandse (onder wie ook Russische) erflaters, er veelal niet op bedacht zijn dat hetgeen hun erfgenamen erven zonder de uitsluitingsclausule, naar Nederlands recht in de huwelijksgemeenschap valt (
Kamerstukken, zojuist genoemd, p. 8). (Van die internationalisering en uitzonderingspositie was naar het oordeel van het hof ook al sprake ten tijde van het overlijden van de moeder van de vrouw, de Russische erflaatster, in 2007.)
hofzal alleen beslissen over het voorliggende geschil en dat ziet op een Russische erflaatster en Russisch recht.
hofverwerpt ook dit betoog van de man. Dat een erflater bij de bedoelde huwelijkse voorwaarden, naar Russisch recht (toch nog) bij uiterste wilsbeschikking een uitsluitingsclausule kan maken (wat in Nederland bij de wettelijke algehele gemeenschap van goederen dus wel kan), is namelijk gesteld noch gebleken. Overigens doet de mogelijkheid van bedoelde huwelijkse voorwaarden er niet aan af dat het Russische recht, anders dan het Nederlandse recht, de algehele gemeenschap van goederen niet “tot uitgangspunt” (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2017, rov. 3.4) neemt. De man heeft ook niet aangevoerd dat de bedoelde huwelijkse voorwaarden zo gebruikelijk zijn dat in Rusland de algehele gemeenschap van goederen (die ook nalatenschappen omvat) feitelijk het standaard-huwelijksvermogensregime is (althans zo vaak voorkomt dat er van enige vergelijkbaarheid met Nederland op dit punt sprake is).
manheeft het hof nog verzocht om terug te komen van de bindende eindbeslissing in rov. 7.21. Het hof heeft daar als volgt geoordeeld:
hofherinnert eraan dat de rechtbank in de bestreden eindbeschikking heeft bepaald dat de man en de vrouw ieder voor de helft:
- de huurtoeslag-schuld 2009 (hoogte staat niet vast)
- de huurtoeslag-schuld 2010 van € 3.425,--
- de schuld aan Zo Wonen van € 1.689,50
- de schuld aan Essent van € 1.090,--
- de schuld aan de tandarts van € 843,75
man, in zijn verzoek terug te komen van de bindende eindbeslissing, heeft hij wel alle bewijzen overgelegd (antwoordakte van de man in eerste aanleg, producties E, F, H, I, en J) van de (volledige) betaling van de schulden.
vrouwvindt dat het verzoek van de man moet worden afgewezen.
hofoordeelt als volgt.
15.De beslissing
H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017.