3.7.Ingevolge artikel 4 lid 3 Rv brengt rechtsmacht in de echtscheidingszaak (van die rechtsmacht is hier sprake (zie art. 3 Brussel IIbis: partijen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland)) ook rechtsmacht met betrekking tot het verdelingsverzoek mee, ongeacht de plaats van ligging van de boedelbestanddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de verdeling Nederlands recht van toepassing is en heeft vervolgens ook Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684) ook het hof Nederlands recht zal toepassen. Vaststellen verdeling huwelijksgemeenschap (grief 15 incidenteel appel)
3.8.1.Grief 15 in incidenteel appel van de vrouw houdt in dat de rechtbank ten onrechte niet de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft vastgesteld, maar alleen de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft gelast.
3.8.2.De man heeft hiertegen – kort samengevat – het volgende verweer gevoerd.
Hij kan zich niet vinden in de door de vrouw voorgestelde wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap. Deze is onjuist.
3.8.3.Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat de rechtbank de wijze van verdeling heeft gelast en dat de vrouw vernietiging daarvan heeft verzocht en in plaats daarvan in hoger beroep vaststelling van de verdeling door het hof heeft verzocht. Teneinde de verdeling vast te kunnen stellen, moet het hof een complete boedelbeschrijving hebben met de daarbij behorende waarden per heden, zijnde de datum van verdeling en derhalve de peildatum. Aangezien geen van partijen een dergelijke boedelbeschrijving in het geding heeft gebracht, is de verdeling door het hof niet vast te stellen. Mitsdien faalt de grief van de vrouw.
De peildatum (grief 1 principaal appel)
3.9.1.Grief 1 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte de peildatum heeft vastgesteld op 31 januari 2014 en niet op 30 december 2012. Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan.
Partijen zijn op 30 december 2012 uit elkaar gegaan en zijn ergens anders gaan wonen. Ook de financiële huishoudens zijn toen gescheiden. Op grond van de redelijkheid en billijkheid dient derhalve uitgegaan te worden van 30 december 2012 als peildatum.
3.9.2.De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en is van mening dat de rechtbank op dit punt juist heeft geoordeeld.
3.9.3.Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge art. 1:99 lid 1 sub b BW wordt de huwelijksgemeenschap ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Voor het bepalen van de peildatum voor het vaststellen van de samenstelling en de omvang van de huwelijksgemeenschap kan van dit tijdstip niet worden afgeweken, ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid
(HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2050). Hetgeen de man aanvoert kan derhalve niet leiden tot afwijking van de wettelijke peildatum, te weten 31 januari 2014. Grief 1 in principaal appel faalt derhalve.
De woning in Marokko (grief 2 principaal appel)
3.10.1.Grief 2 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat partijen dienen over te gaan tot verkoop van hun aandeel in de woning in Marokko en dat de verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld. Ter toelichting op zijn grief voert de man – kort samengevat – het volgende aan.
De man is niet bekend met het feit dat de vrouw ten gunste van haar vader afstand heeft gedaan van haar aandeel in de woning. Hij heeft hiermee ook nimmer ingestemd dan wel toestemming daarvoor gegeven. Verder wordt betwist dat er een schuldverklaring is van partijen. Er is geen gezamenlijke schuld aan de vader van de vrouw. De woning is door partijen gezamenlijk gekocht vanuit overgespaarde inkomsten.
3.10.2.De vrouw heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd.
Onder verwijzing naar de door haar in eerste aanleg in het geding gebrachte stukken, te weten bij verweerschrift van 28 april 2014, productie 7 (1 t/m5), alsmede bij F9-formulier d.d. 3 maart 2016, blijkt dat de vader van de vrouw de aanschaf van de grond en de bouw van het huis voor partijen heeft gefinancierd. Teneinde van deze schuld jegens haar vader gekweten te zijn, heeft de vrouw naar Marokkaans recht vervolgens haar aandeel in de woning, te weten 50%, per 4 oktober 2014 aan hem tegen finale kwijting overgedragen. Naar Marokkaans recht zijn de woning en de grond thans gezamenlijk, bij helfte eigendom van de man en de vader van de vrouw.
3.10.3.Het hof overweegt als volgt.
Wat er verder ook zij van de door de vrouw naar voren gebrachte motieven voor het doen van de door haar gestelde afstand van haar aandeel in de woning; anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij voor de peildatum (31 januari 2014) afstand heeft gedaan van haar aandeel in de woning ten gunste van haar vader. De door de vrouw in het geding gebrachte vertaling van de ‘verklaring van afstand’ is daartoe onvoldoende. Niet kan worden vastgesteld of deze ‘verklaring van afstand’ is vertaald door een beëdigde vertaler. Ook de inhoud van de vertaling roept vragen op. Zo wordt de vrouw in de verklaring ook wel aangeduid als “de heer: [personalia van verweerster] ” en wordt in de verklaring melding gemaakt van een ander percentage, namelijk “80% van de woning” in plaats van 50%. Of dit ook in de originele verklaring van afstand het geval is, valt voor het hof niet na te gaan, nu de originele verklaring niet door de vrouw in het geding is gebracht.
Het hof komt aan nadere bewijsvoering niet toe nu door de vrouw geen specifiek bewijs is aangeboden van concrete feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
Het voorgaande brengt met zich dat het ervoor gehouden moet worden dat op de peildatum 31 januari 2014 de gehele woning in Marokko deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap, zodat de woning in zijn geheel in de verdeling dient te worden betrokken.
Mitsdien slaagt de grief van de man.
De inboedel (grief 3 principaal appel)
3.11.1.Grief 3 van de man houdt in dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de inboedel tussen partijen inmiddels is verdeeld en dat partijen ter zake van de verdeling van de inboedel over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. Ter toelichting op zijn grief voert de man – kort samengevat – het volgende aan.
Bij het verlaten van de echtelijke woning op 30 december 2012 is de inboedel volledig in de echtelijke woning achtergebleven. De vrouw heeft niets aan de man meegegeven en hij heeft ook niets van de inboedel meegenomen. Derhalve is de vrouw overbedeeld. Voor de waarde van de inboedel, gaat de man uit van een bedrag van € 5.000,--, zodat aan de man toekomt een bedrag van € 2.500,--.
3.11.2.De vrouw heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd.
In november 2013 is de man in de woning geweest en hij heeft toen de meest waardevolle boedelbestanddelen meegenomen. Toen in februari/maart 2014 de verkoop van de woning een feit was en de datum voor notariële overdracht (16 mei 2014) vast stond, is de vrouw via haar advocaat nogmaals de man gaan aanschrijven over verdeling van de inboedel en het leeg kunnen opleveren van de woning. De man heeft op deze verzoeken niet gereageerd. Hij heeft niet meegewerkt aan het leeg opleveren van de woning. Hierdoor was de vrouw gedwongen de in de woning nog aanwezige inboedelgoederen te (doen) verwijderen.
3.11.3.Het hof overweegt als volgt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat gelet op hetgeen over en weer door partijen is gesteld de inboedel reeds is verdeeld. Dat de inboedel niet zou zijn verdeeld omdat de gehele inboedel in de woning zou zijn achtergebleven, heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Evenmin heeft de man aangetoond dat de vrouw zou zijn overbedeeld en dat zij uit die hoofde aan hem een bedrag van € 2.500,-- dient te voldoen. Mitsdien faalt de grief van de man.
Rekening verwijderen inboedel (grief 10 principaal appel)
3.12.1.Grief 10 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat het leeg opleveren van de gemeenschappelijke woning bij verkoop een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is van partijen en dat de kosten voor het leegruimen van de woning, ieder voor de helft, zijnde een bedrag van € 350,-- per persoon, voor rekening van beide partijen komt. Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan.
In de periode dat de vrouw wist dat zij haar woning moest leegmaken, verbleef de man in het ziekenhuis. De vrouw bewoonde de woning al zeer geruime tijd. Partijen zijn op 30 december 2012 uit elkaar gegaan. Er was geen enkel contact tussen partijen. De man mocht ook geen contact hebben met de kinderen. De vrouw wist wanneer de woning opgeleverd diende te worden aan de nieuwe eigenaar. De man wordt thans ten onrechte verweten dat hij niet heeft meegewerkt om de woning leeg te maken. Dit dient toegerekend te worden aan de vrouw. Bovendien was het onnodig om een bedrijf in te schakelen om de woning leeg te maken.
3.12.2.De vrouw heeft hiertegen – kort samengevat – het volgende verweer gevoerd.
De man was geruime tijd op de hoogte van de datum van oplevering. Hij heeft samen met de vrouw het voorlopig koopcontract bij de makelaar moeten tekenen. Partijen hadden er belang bij dat de woning tijdig leeg en daarmee boetevrij zou worden opgeleverd. Dat de man op of omstreeks de opleveringsdatum in het ziekhuis zou hebben verbleven, wordt bij gebrek aan wetenschap daarvan door de vrouw ontkend.
3.12.3.Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen staat als niet weersproken vast dat de vrouw met het oog op de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning een bedrijf heeft ingeschakeld om de woning leeg te halen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, heeft de vrouw echter niet dan wel onvoldoende aangetoond dat de man in aanloop naar de verkoop en levering van de woning weigerde mee te werken aan het leeg opleveren van de woning. Derhalve is de noodzaak voor het door een bedrijf laten leeghalen van de woning niet komen vast te staan, zodat de daaraan verbonden kosten voor rekening en risico van de vrouw dienen te blijven. Mitsdien slaagt de grief van de man.
De scooter (grief 4 principaal appel, grief 13 incidenteel appel)
3.13.1.Grief 4 van de man houdt in dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de scooter nog een verkoopopbrengst zal hebben die partijen bij helfte dienen te verdelen. Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan.
De scooter is zodanig zwaar beschadigd, dat deze niet meer bruikbaar is. De restwaarde is nihil. Van een te verdelen verkoopopbrengst zal dan ook geen sprake zijn.
3.13.2.De vrouw heeft hiertegen – kort samengevat – het volgende verweer gevoerd.
Gelet op het feit dat de man op de peildatum de scooter in zijn bezit had, had het op zijn weg gelegen om de scooter te laten taxeren per peildatum. Nu hij dat niet heeft gedaan, stelt de vrouw zich in haar incidenteel appel op het standpunt dat de scooter tegen een waarde van € 1.000,-- aan de man dient te worden toegedeeld, zodat hij aan haar nog een bedrag dient te vergoeden van € 500,--.
3.13.3.Het hof overweegt als volgt.
De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de scooter twee jaar geleden door zijn broer naar de sloop is gebracht. Uit deze verklaring leidt het hof dan ook af dat de scooter op de peildatum 31 januari 2014 nog aanwezig was en derhalve deel uitmaakte van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, heeft de man echter niet dan wel onvoldoende aangetoond dat de scooter op de peildatum geen waarde meer had. Het had op de weg van de man gelegen om stukken in het geding te brengen waaruit de waarde van de scooter zou kunnen worden afgeleid, bijvoorbeeld een taxatierapport en/of een schaderapport. Nu hij dit heeft nagelaten, dient dat voor zijn eigen rekening en risico te komen. De man heeft de door de vrouw gestelde waarde van de scooter ad € 1.000,-- daarom onvoldoende gemotiveerd betwist. Derhalve zal het hof de scooter aan de man toedelen, onder de verplichting aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 500,--.
Mitsdien faalt de grief van de man en slaagt de grief van de vrouw in incidenteel appel.
De bankrekeningen (grief 5 principaal appel, grief 14 incidenteel appel)
3.14.1.Grief 5 van de man houdt in dat de rechtbank bij de verdeling van de banksaldi van de rekeningen bij de ABN AMRO Bank met nummer [ABN AMRO bankrekeningnummer] , alsmede bij de Rabobank met nummer [Rabobankrekeningnummer] , ten onrechte is uitgegaan van de peildatum 31 januari 2014. Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan.
Als het gaat om de rekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [ABN AMRO bankrekeningnummer] , dient uitgegaan te worden van de peildatum 30 december 2012. Op dat moment stond op de rekening een bedrag van € 9.800,--. De vrouw heeft echter in februari 2013 dit bedrag opgenomen en op een eigen rekening gestort die niet in de verdeling is meegenomen. De vrouw heeft daarmee de huwelijksgemeenschap benadeeld, zodat zij ingevolge art. 1:164 BW gehouden is dit bedrag aan de gemeenschap te vergoeden. Dat de vrouw het bedrag van € 9.800,-- zou hebben uitgegeven aan gemeenschappelijke kosten wordt betwist.
Aangaande de rekening bij de Rabobank met nummer [Rabobankrekeningnummer] stelt de man dat ook uitgegaan dient te worden van een peildatum van 30 december 2012. Betwist wordt dat het saldo van € 1.810,69 bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld.
3.14.2.De vrouw voert hiertegen – kort samengevat – het volgende verweer.
Van benadeling door de vrouw van de gemeenschap is geen sprake. Het door haar in februari 2013 van de rekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [ABN AMRO bankrekeningnummer] opgenomen bedrag van € 9.800,-- is uitgegeven aan gemeenschappelijke kosten. Met betrekking tot de rekening bij de Rabobank is de vrouw van mening dat de rechtbank terecht is uitgegaan van het saldo per peildatum.
3.14.3.Het hof overweegt als volgt.
Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervóór in rov. 3.9.3 heeft overwogen, kan voor het vaststellen van de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap niet worden afgeweken van het tijdstip van ontbinding. Derhalve heeft de rechtbank terecht en op goede gronden bepaald dat bij de verdeling van de saldi van de bankrekeningen, het saldo van de bankrekening op het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap, te weten 31 januari 2014, in aanmerking moet worden genomen. Voor zover de man met zijn grief nog heeft
betoogd dat artikel 1:164 BW van toepassing is, gaat het hof hieraan voorbij nu de man daartoe onvoldoende heeft gesteld (in het bijzonder ook waar het betreft de voor een geslaagd beroep op de in dat wetsartikel vereiste zes maanden-termijn).
Mitsdien faalt de grief van de man.
3.14.4.Partijen zijn ter zake van grief 14 in incidenteel appel tot overeenstemming gekomen, inhoudende dat de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] aan de man kan worden toegedeeld, waarbij de vrouw de helft van het op de peildatum aanwezige debetsaldo van € 11,54 aan de man zal voldoen. Aldus zal het hof bepalen.
Schuld Belastingdienst (grief 6 principaal appel)
3.15.1.Grief 6 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man de helft van de belastingschuld aan de vrouw dient te voldoen, te weten een bedrag van € 1.670,50. Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan.
De man was niet bekend met de toeslagen die de vrouw ten onrechte heeft ontvangen en die zij ook moest terugbetalen. Partijen zijn op 30 december 2012 uit elkaar gegaan. De vrouw heeft deze toeslagen willens en wetens aangevraagd, wetende dat zij daar geen aanspraak op kan maken. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de man thans de helft van dit bedrag zal moeten terugbetalen aan de vrouw.
3.15.2.De vrouw heeft hiertegen – kort samengevat – het volgende verweer gevoerd.
De man laat na feiten en omstandigheden aan te voeren, op basis waarvan tot een andere verdeling dan bij helfte zou kunnen worden besloten. Onder de gegeven omstandigheden dient ervan uit te worden gegaan dat partijen in ieder geval tot aan de datum indiening verzoekschrift echtscheiding een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en ook nog fiscaal partner waren.
3.15.3.Het hof overweegt als volgt.
Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervóór in rov. 3.9.3 heeft overwogen, kan voor het vaststellen van de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap niet worden afgeweken van het tijdstip van ontbinding. Als niet weersproken, staat vast dat de schulden voor de peildatum 31 januari 2014 zijn ontstaan en nog bestonden. Derhalve heeft de rechtbank terecht en op goede gronden bepaald dat beide partijen deze schulden ieder voor de helft dienen te dragen. Van feiten en omstandigheden die afwijking op dit uitgangspunt rechtvaardigen, is het hof niet gebleken. Mitsdien faalt de grief van de man.
Achterstand hypotheek (grief 7 principaal appel)
3.16.1.Grief 7 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man aan de vrouw dient te voldoen het deel van de achterstand in de betaling van de hypotheek dat (indirect) voor rekening van de vrouw is gekomen, te weten een bedrag van € 263,14. Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan.
Nadat de man op 30 december 2012 uit de woning is weggegaan, is de vrouw met de kinderen in de woning blijven wonen. Naast zijn eigen woonlasten, heeft de man ook de vaste en gebruikerslasten van de voormalige gezamenlijke woning betaald. Er was geen achterstand in de betaling van de hypotheek. Als deze er wel is, kan de man daar in alle redelijkheid niet voor verantwoordelijk worden gehouden. Die verantwoordelijkheid ligt bij de vrouw.
3.16.2.De vrouw heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd.
Het tegendeel van wat de man beweert, blijkt uit de door de vrouw in de procedure gebrachte eindafrekening – productie 21 bij het Verdeel en Verrekenen formulier zijdens de vrouw d.d. 30 september 2015: er was een betalingsachterstand per datum overdracht van € 526,28.
3.16.3.Het hof overweegt als volgt.
De grief van de man faalt. Uit de in eerste aanleg als productie 21 bij brief van 30 september 2015 overgelegde aflosnota van de SNS Bank volgt dat bij de berekening van de af te lossen hypotheek rekening is gehouden met een achterstand in de betaling van de hypotheek van € 526,28. Nog daargelaten dat de man op grond van art. 3:172 BW gehouden is om in elk geval de helft van de hypotheeklasten bij te dragen, blijkt uit het kortgeding vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 november 2013 dat de man heeft toegezegd
alleaan de woning verbonden lasten voor zijn rekening te nemen. Mitsdien heeft de rechtbank – in acht nemende dat de helft van de betalingsachterstand al indirect voor rekening van de man is gekomen – terecht geoordeeld dat de man nog een bedrag van € 263,14 aan de vrouw dient te voldoen.
Gemeentelijke heffingen, achterstand energielasten, tv-telefoon-internet en premie Zorgverzekering (grief 8 principaal appel)
3.17.1.Grief 8 van de man houdt in dat de rechtbank aangaande de gemeentelijke heffingen, achterstand energielasten, tv-telefoon-internet en premie zorgverzekering ten onrechte heeft geoordeeld dat de man ter zake van deze lasten gehouden is aan de vrouw de helft van het openstaande bedrag te vergoeden. Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan.
Partijen zijn op 30 december 2012 uit elkaar gegaan. Dit betreft kennelijk allemaal rekeningen die ontstaan zijn nadat partijen uit elkaar zijn gegaan. Beide partijen hadden hun eigen huishouding. De man voldeed de vaste lasten van de woning. De vrouw is verantwoordelijk voor de betaling van de gemeentelijke heffingen, achterstand energielasten, tv-telefoon-internet en premie zorgverzekering. Kennelijk heeft de vrouw hieraan niet voldaan.
3.17.2.De vrouw heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd.
Dat de man jegens de vrouw voor voldoening van deze lasten verantwoordelijk en draagplichtig is, is door de voorzieningenrechter te Middelburg in het kort geding vonnis van 15 november 2013 bepaald. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Daar kan thans bij verdeling niet van worden afgeweken.
3.17.3.Het hof overweegt als volgt.
Gemeentelijke heffingen/achterstand energielasten
Uit voormeld vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 november 2013 blijkt dat de voorzieningenrechter (nadat partijen het hierover eens waren) heeft verstaan dat “de man de lasten verbonden aan de aan partijen in gezamenlijk eigendom toebehorende woning staande en gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , voor zijn rekening neemt, waaronder met name de hypothecaire verplichtingen, alsmede gas/water/elektriciteit, verzekeringspremies inboedel, opstal en brand en de gemeentelijke lasten”. Dit in aanmerking nemende, alsook nu de man ook in hoger beroep niet heeft weersproken dat hij de gemeentelijke heffingen over november 2013 en het jaar 2014, alsmede de achterstand in de energielasten niet heeft voldaan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat die voor rekening van de man dienen te komen.
Mitsdien faalt in zoverre de grief van de man.
TV-telefoon-internet
Tussen partijen is niet in geschil dat vanwege het niet tijdig betalen van de abonnementskosten ter zake van TV, telefoon en internet een schuld is ontstaan van € 136,16 aan Ziggo B.V. (zie productie 16 in eerste aanleg bij het verweerschrift van de vrouw). Als niet weersproken staat tussen partijen vast dat deze schuld betrekking heeft op de periode vóór de peildatum. Derhalve is sprake van een gemeenschapsschuld. Voor gemeenschapsschulden geldt op grond van art. 1:100 BW als hoofdregel dat beide echtgenoten in beginsel gelijk draagplichtig zijn. Slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn in deze zaak gesteld noch gebleken. Dat betekent dat partijen in gelijke mate draagplichtig zijn voor de gehele schuld. Mitsdien faalt in zoverre de grief van de man.
Premie zorgverzekering
Tussen partijen staat als niet weersproken vast dat de door de vrouw (ook in hoger beroep) onbetwiste schuld aan VGZ ter hoogte van € 502,32, betrekking heeft op de periode vóór de peildatum. Indachtig het bepaalde in voormeld art. 1:100 BW, heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat deze schuld voor rekening van beide partijen dient te komen.
Mitsdien faalt ook op dit onderdeel de grief van de man.
Belastingteruggaaf 2013 (grief 9 principaal appel)
3.18.1.Grief 9 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de belastingteruggaaf 2013 tussen partijen bij helfte verdeeld dient te worden. Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan.
Voor zover de man al een bedrag van € 998,-- zou hebben ontvangen, merkt de man op dat als peildatum heeft te gelden 30 december 2012. De man heeft altijd de rentelasten van de woning voldaan. Het fiscaal voordeel dient daarom aan hem te worden toegerekend.
3.18.2.De vrouw voert hiertegen het volgende verweer.
Ten aanzien van deze teruggave geldt dat partijen gedurende 2013 nog fiscaal partner waren. Op grond daarvan is het niet meer dan redelijk dat de vrouw aanspraak heeft op de helft van deze teruggave.
3.18.3.Het hof overweegt als volgt.
Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervóór in rov. 3.9.3 heeft overwogen, kan voor het vaststellen van de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap niet worden afgeweken van het tijdstip van ontbinding. Derhalve heeft de rechtbank terecht en op goede gronden bepaald dat beide partijen recht hebben op de helft van het ontvangen bedrag. Mitsdien faalt de grief van de man
Afgifte persoonlijke documenten (grief 11 principaal appel)
3.19.1.Grief 11 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft afgewezen zijn verzoek de vrouw te veroordelen tot afgifte aan de man van zijn persoonlijke documenten, te weten gegevens over verzekeringen, werk, arbeidscontract, pensioenen en andere privédocumenten. Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan.
Op 30 december 2012 heeft de man de woning zonder medeneming van inboedel en persoonlijke documenten verlaten. Nadien is er verder geen contact meer geweest en is de man ook niet meer terug in de woning geweest. Ten onrechte wordt er vanuit gegaan dat deze documenten door de man zijn meegenomen. Dat is niet het geval.
3.19.2.De vrouw heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd.
De beschikking van de rechtbank kan op dit punt in stand blijven. Wat er niet meer is, kan de vrouw ook niet afgeven.
3.19.3.Het hof overweegt als volgt.
De grief van de man faalt. Ook het hof is gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen, niet in staat vast te stellen waar de persoonlijke documenten van de man zich op dit moment bevinden. Desgevraagd heeft de man bovendien niet nader kunnen concretiseren om welke documenten het hem precies te doen is.
Gebruiksvergoeding echtelijke woning (grief 12 principaal appel)
3.20.1.Grief 12 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot vaststelling van een door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding heeft afgewezen. Ter toelichting op zijn grief voert de man – kort samengevat – het volgende aan.
Partijen zijn feitelijk uit elkaar gegaan op 30 december 2012. De man is de vaste lasten van de woning immer blijven voldoen. Daarnaast had hij ook zijn eigen woonlasten. Derhalve vraagt de man alsnog een gebruiksvergoeding vast te stellen op grond van art. 3:189 lid 2 in samenhang met art. 3:168 BW en art. 3:169 BW.
3.20.2.De vrouw heeft hiertegen – kort samengevat – het volgende verweer gevoerd.
In het kort geding vonnis van 15 november 2013 overweegt de rechtbank in rov. 4.2 als volgt: “Wat daar ook verder van zij, tussen partijen staat niet ter discussie dat de man de lasten van de woning ten tijde van de samenleving van partijen (als kostwinner) voor zijn rekening nam en tevens bereid is deze lasten ook op dit moment (nu hij de woning heeft verlaten) voor zijn rekening te (blijven) nemen.” Gelet hierop heeft de vrouw geen aanspraak willen maken op een onderhoudsbijdrage ten laste van de man. Voorts is het aan de man te wijten dat een eerdere verkoop van de woning geen doorgang heeft gevonden, met als gevolg dat de vrouw en de kinderen langer in de woning hebben moeten verblijven. Betwist wordt dat de man eigen woonlasten heeft, aangezien hij inwoont bij zijn moeder.
3.20.3.Het hof overweegt als volgt.
Op grond van art. 3:169 BW kan een gebruiksvergoeding door de man worden gevorderd. Deze gebruiksvergoeding strekt ertoe de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de andere deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen. De deelgenoot die het goed exclusief gebruikt is de andere deelgenoot slechts een gebruiksvergoeding verschuldigd voor het genot en het rendement dat de andere deelgenoot over zijn aandeel mist.
Het hof acht het echter in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid (die ook de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen, artikel 3:166 lid 3 juncto art. 6:2 BW) dat de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding verschuldigd is. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij in ruil voor de toezegging van de man dat hij alle aan de woning verbonden lasten voor zijn rekening zou nemen, heeft afgezien van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor haar en de kinderen. Naar het oordeel van het hof brengt dit met zich dat in de onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw, die, zoals hiervoor overwogen, beheerst wordt door de eisen van redelijkheid en billijkheid, van de vrouw niet kan worden gevergd dat zij een gebruiksvergoeding moet betalen aan de man.
Mitsdien faalt de grief van de man.