ECLI:NL:GHSHE:2017:4764

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
200.206.158_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep tegen KPN BV

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een incident tot niet-ontvankelijk verklaring van de appellant, [appellant], in zijn hoger beroep tegen KPN BV. De appellant had in eerste aanleg gevorderd dat KPN zou worden veroordeeld om zijn internet-, telefoon- en televisieaansluiting te herstellen, met een dwangsom van € 350,00 per dag tot een maximum van € 20.000,00. KPN had in reconventie gevorderd dat de overeenkomst met de appellant rechtsgeldig kon worden opgezegd zonder enige vergoeding, met een opzegtermijn van één maand. De kantonrechter had de vordering van de appellant in conventie afgewezen en de reconventionele vordering van KPN toegewezen, waarbij de dwangsom was gemaximeerd tot € 7.500,00.

De appellant is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen en heeft zijn eis vermeerderd door ook verklaringen voor recht te vorderen dat KPN onrechtmatig heeft gehandeld en dat KPN tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. KPN heeft in het incident gevorderd om de appellant niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat de oorspronkelijke vordering in eerste aanleg onder de appelgrens van € 1.750,00 zou blijven. Het hof heeft vastgesteld dat de waarde van de vorderingen in conventie en reconventie bij elkaar opgeteld dient te worden om te bepalen of deze boven de appelgrens uitkomt. Het hof heeft de zaak aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de waarde van de vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.206.158/01
arrest van 7 november 2017
in het incident tot niet-ontvankelijk verklaring in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. G. Tajjiou te Roermond,
tegen
KPN BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als KPN,
advocaat: mr. O. Heuverling te Naaldwijk,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 februari 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer 4775713\CV EXPL 16-1052 gewezen vonnis van 6 juli 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 7 februari 2017 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 14 maart 2017;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de op de rol van 1 augustus 2017 verleende akte niet-dienen met betrekking tot de memorie van antwoord;
  • het op de rol van 1 augustus 2017 door KPN opgeworpen incident over de niet-ontvankelijkheid;
  • de antwoordmemorie van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

In het incident
6.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, na vermindering van eis, in conventie (samengevat) gevorderd om KPN te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de internet-, telefoon- en televisieaansluiting met [appellant] te herstellen op verbeurte van een dwangsom van € 350,00 per dag met een maximum van € 20.000,00 en met veroordeling van KPN in de proceskosten.
6.2.
KPN heeft in reconventie (samengevat) gevorderd:
1) een verklaring voor recht dat zij de overeenkomst met [appellant] rechtsgeldig kan opzeggen zonder betaling van enige vergoeding met inachtneming van een opzegtermijn van één maand;
2) [appellant] te gebieden KPN de gelegenheid te bieden de door haar aangelegde voorzieningen te verwijderen binnen een maand nadat de overeenkomst is beëindigd door middel van de opzegging, een en ander op verbeurte van een dwangsom ter hoogte van de door [appellant] maandelijks verschuldigde abonnementsgelden.
6.3.
De kantonrechter heeft de vordering in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen in die zin dat de gevorderde dwangsom is gemaximeerd tot € 7.500,00.
6.4.
[appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen en heeft bij memorie van grieven zijn eis vermeerderd in die zin dat hij thans ook verklaringen voor recht vordert dat KPN onrechtmatig heeft gehandeld door de tussen partijen geldende overeenkomst op te zeggen en dat KPN tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst in de periode van oktober 2014 tot en met augustus 2017. Daarnaast vordert [appellant] schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,00.
6.5.
KPN heeft in het onderhavige incident gevorderd om [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep. KPN heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vordering in eerste aanleg slechts € 32,50 bedroeg, zijnde de kosten van het abonnement met inachtneming van een redelijke opzegtermijn van één maand, en daarmee onder de appelgrens van artikel 332 Rv blijft.
[appellant] heeft de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring bestreden.
6.6.
Op grond van artikel 332 Rv lid 1 Rv kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,00 (of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,00), een en ander tenzij de wet anders bepaalt. Voor de toepassing van dit criterium wordt de tot aan de dag der dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen. Nevenvorderingen zoals die ten aanzien van verschuldigde en gevorderde contractuele en wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding, dwangsommen en proceskosten, worden bij de bepaling van de waarde van de vordering als bedoeld in artikel 332 Rv buiten beschouwing gelaten (vgl. onder meer HR 25 maart 1994, NJ 1994/392, ECLI:NL:HR:1994:ZC1315).
Het totale beloop of de totale waarde van de vorderingen in conventie en in reconventie, met inbegrip van de reeds verschuldigde rente, moet in verband met de appellabiliteit bij elkaar worden opgeteld, tenzij de vordering in reconventie geen andere strekking heeft dan te worden bevrijd van de verplichting tot betaling van het in conventie gevorderde bedrag Een vordering tot verklaring voor recht is in beginsel een vordering van onbepaalde waarde, tenzij er aanwijzingen zijn dat zij een bepaalde waarde vertegenwoordigt (vgl. HR 26 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2051 en HR 12 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1726).
In hoger beroep gedane vermeerderingen van eis tellen voor de waardebepaling van art. 332 Rv niet mee.
6.7.
Het hof stelt vast dat de kantonrechter in eerste aanleg - na eisvermindering - had te beslissen over drie vorderingen. De eerste vordering (in conventie) ziet op (1) herstel van de internet-, telefoon- en televisieaansluiting. De reconventionele vorderingen zien op (2) een verklaring voor recht dat KPN de overeenkomst kan opzeggen en (3) KPN in de gelegenheid stellen om de voorzieningen te verwijderen na de opzegging.
Anders dan partijen stellen is het hof van oordeel dat de conventionele vordering en de eerste reconventionele vordering niet elkaars spiegelbeeld zijn. Het betreft immers andere feitelijke handelingen: [appellant] wenst herstel van de aansluiting of wel nakoming van de overeenkomst en KPN wil de overeenkomst opzeggen. Het hof beschouwt deze vorderingen als zelfstandige vorderingen. Het gevolg hiervan is dat de waarde van de drie vorderingen bij elkaar opgeteld dient te worden om te bezien of de waarde boven de appelgrens van € 1.750,- uitkomt. Uit de incidentele memories is echter niet af te leiden welke waarde partijen aan de eerste en derde vordering toekennen. Opmerking daarbij verdient dat [appellant] wel aangeeft wat volgens hem de waarde van nakoming door KPN bedraagt, maar daarbij verliest hij uit het oog dat hij in eerste aanleg (slechts) herstel van de aansluitingen heeft gevorderd. Over de waarde van de (uitvoeringshandelingen) daarvan heeft geen der partijen zich uitgelaten. Datzelfde geldt voor de kosten die met de uitvoering van vordering (3) samenhangen. Het hof ziet hierin aanleiding van zijn discretionaire bevoegdheid ex artikel 22 Rv gebruik te maken en zal partijen dan ook in de gelegenheid stellen om zich alsnog bij akte over deze waarden uit te laten. Het hof zal eerst KPN hiertoe in de gelegenheid stellen waarna [appellant] hierop mag reageren.
6.8.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 21 november 2017 voor akte aan de zijde van KPN over de (totale) waarde van de drie vorderingen in conventie en in reconventie en bepaalt dat [appellant] daarop bij antwoordakte zal mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, P.M. Arnoldus-Smit en P.P.M. Rousseau en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 november 2017.
griffier rolraadsheer