ECLI:NL:GHSHE:2017:4722

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
200.209.854_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 8 februari 2017 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellante had verzocht om de schuldsaneringsregeling te beëindigen met een schone lei, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen. Het hof heeft de zaak behandeld na een mondelinge zitting op 25 oktober 2017, waarbij de appellante en haar advocaat, alsook de bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder, aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks herhaalde waarschuwingen van haar bewindvoerder en beschermingsbewindvoerder, niet aan haar informatie- en sollicitatieplicht heeft voldaan. De appellante had geen bewijsstukken van sollicitaties overgelegd en had ook niet tijdig informatie verstrekt over haar arbeidsstatus en de situatie van haar kinderen. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen aan de appellante konden worden toegerekend en dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen of een schone lei toe te kennen. Het hof bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellante eindigde zonder schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 2 november 2017
Zaaknummer : 200.209.854/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/04/14/38 R 39
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R. Engwegen te Echt, gemeente Echt-Susteren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair de schuldsaneringsregeling te beëindigen met schone lei, subsidiair de termijn van de schuldsaneringsregeling met een door het hof in goede justitie te bepalen termijn te verlengen.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang met de zaak welke bij het hof is geregistreerd onder nummer 200.209.849/01 heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De onderhavige zaak heeft eerder op zitting gestaan, maar er heeft toen geen inhoudelijke behandeling plaatsgevonden .
De mondelinge behandeling heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellante] , bijgestaan door mr. Engwegen,
  • [appellant (200.209.849_01)] , hierna te noemen: [appellant (200.209.849_01)] , bijgestaan door mr. A. van den Eshoff,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen:
de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 februari 2017;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant (200.209.849_01)] d.d. 9 maart 2017
en 4 april 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 10 april 2017;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 10 april 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de beschermingsbewindvoerder zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 10 februari 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.4. De rechtbank stelt voorop dat de schuldenaren op de hoogte zijn van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De schuldenaren hebben namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris op 25 november 2015 en een aanmaningsbrief van de bewindvoerder van 12 april 2016, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Van de schuldenaren wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de schuldenaren weten of behoren te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Hiervoor hebben de schuldenaren ter zitting van 2 februari 2017 geen acceptabele verklaring gegeven.
2.5.
De schuldenaren wisten, althans behoorden te weten, dat een schuldenaar, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. Mevrouw [appellante] heeft een waarschuwing ontvangen van haar werkgever omdat zij tot twee keer toe de afspraak met de bedrijfsarts niet was nagekomen. Mevrouw [appellante] heeft
gewerkt van augustus 2015 tot november 2016. Haar contract is niet verlengd. Voor mevrouw [appellante] geldt een actieve sollicitatieplicht. Zij heeft echter geen enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet
aannemelijk geworden dat mevrouw [appellante] in voldoende mate heeft gesolliciteerd.
Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat zij (volledig) arbeidsongeschikt moet
worden geacht, nu niet is gebleken dat zij de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Naar de mening van [appellante] heeft zij wel degelijk aan haar verplichtingen voldaan nu zij de bewindvoerder van alle van belang zijnde ontwikkelingen op de hoogte heeft gehouden en voorts wel degelijk voldoende sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Zij is parttime werkzaam geweest van augustus 2015 tot november 2016. Tijdens deze periode heeft zij zich op enig moment ziek gemeld en de bewindvoerder hier tijdig van op de hoogte gesteld. Tijdens de ziekteperiode heeft zij zich diverse malen tot de bedrijfsarts gewend en heeft zij zich aan alle afspraken in dit verband gehouden. De stelling dat zij een waarschuwing van de bedrijfsarts heeft ontvangen wordt dan ook uitdrukkelijk betwist. Ter zake de sollicitatieplicht merkt [appellante] op dat zij gedurende het grootste gedeelte van de schuldsaneringsperiode over betaald werk beschikte (augustus 2015 tot en met november 2016). Tijdens deze periode was het voor haar zeer lastig om haar uren uit te breiden gelet op het feit dat zij zorg diende - en nog steeds dient - te dragen voor de verzorging en opvoeding van haar vier kinderen. Dit te meer nu [appellant (200.209.849_01)] fulltime werkzaam is en zij derhalve, indien zij ook fulltime zou gaan werken, geconfronteerd zou worden met hoge kosten van kinderopvang was het zeer lastig om tot een uitbreiding van haar uren te komen.
Bewijsstukken hiervan bevinden zich in haar mailbox. [appellant (200.209.849_01)] zou echter haar wachtwoord hebben veranderd en weigeren haar te informeren met betrekking tot het nieuwe wachtwoord zodat zij de bewijsstukken thans niet kan overleggen. Met betrekking tot de periode na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, derhalve na november 2016, betwist [appellante] eveneens dat zij niet in voldoende mate zou hebben gesolliciteerd. Volgens haar heeft zij wel degelijk sollicitaties verricht, en heeft zij de bewindvoerder hiervan op de hoogte gesteld. Ook deze sollicitatiebrieven en emailberichten zal zij overleggen zodra zij weer toegang heeft tot haar mailbox. Naar de mening van [appellante] is de maatregel die door de rechtbank is getroffen, inhoudende dat de schuldsaneringsregeling is beëindigd zonder schone lei, een te vergaande maatregel. Volstaan had kunnen worden met een minder vergaande maatregel. Ex artikel 349a lid 3 Fw maken de omstandigheden dat, indien het hof van oordeel zou zijn dat er toch sprake is van een schending van de informatie- en sollicitatieplicht, de termijn van de schuldsaneringsregeling verlengd dient te worden in plaats van deze te beëindigen zonder schone lei.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] stelt dat zij de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van de periode van huwelijkscrisis waarin zij en [appellant (200.209.849_01)] zich enige tijd hebben bevonden, over het algemeen naar behoren is nagekomen. Er is ook een echtscheiding uitgesproken, maar deze is nimmer ingeschreven omdat er op dat moment alweer sprake was van een verzoening. Ook is er inmiddels sprake van een ondertoezichtstelling ten aanzien van de kinderen van haar en [appellant (200.209.849_01)] , maar mede vanwege de verzoening en het feit dat het daarom nu ook weer goed tussen hen beiden gaat, is het nooit tot een uithuisplaatsing gekomen.
Daarnaast zit [appellante] naar haar idee een beetje gevangen tussen de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling enerzijds en de voorwaarden van de ondertoezichtstelling van haar kinderen anderzijds. Mede daarom is het volgens haar niet mogelijk om thans een fulltime arbeidsbetrekking te gaan vervullen. Vanaf juli 2017 heeft ze wel een parttime arbeidsbetrekking van een paar uur per week. Zij kan echter alleen werken als [appellant (200.209.849_01)] thuis is voor de kinderen. Dat is volgens [appellante] immers een van de voorwaarden van de ondertoezichtstelling. Dat [appellante] de bewindvoerder niet immer tijdig en volledig heeft geïnformeerd wijt zij ook aan haar burn-out, aan het feit dat zij geen sollicitatiebewijzen kan uitprinten en deze dus als foto via haar mobiele telefoon moet doorzenden, geen supermarkten in de buurt heeft om aldaar kopieën van informatiebescheiden te maken en vanwege de zorg voor haar kinderen ook niet vaak de deur uit kan om elders kopieën te (laten) maken. Tot slot stelt [appellante] dat zij zich met betrekking tot de nakoming van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling ook overvraagd voelt en dat zij dit bij de bewindvoerder ook kenbaar heeft gemaakt.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 10 april 2017 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] werkte parttime en had een sollicitatieplicht voor de resterende uren tot 32 uur per week. Dat is duidelijk opgenomen in het proces verbaal van het verhoor bij de rechter-commissaris in november 2015. [appellante] heeft gedurende de periode dat zij heeft gewerkt geen sollicitaties overgelegd. Uit de inkomsten van [appellante] blijkt ook niet dat zij 32 uur of meer zou hebben gewerkt. Bij het beëindigen van het contract van [appellante] heeft bovendien mogelijk een rol gespeeld dat zij tot tweemaal toe niet is verschenen op afspraken bij de bedrijfsarts toen zij ziek was.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat zij sinds februari 2017 niets meer van [appellante] heeft vernomen. De uitgesproken echtscheiding, de nieuwe arbeidsbetrekking van [appellante] alsmede de rapportage van Bureau Jeugdzorg zijn haar dan ook niet bekend. Ook heeft de bewindvoerder geen enkel (aanvullend) sollicitatiebewijs van [appellante] ontvangen, dit terwijl de sollicitatieverplichting wel onverkort voor [appellante] van kracht was. Daarbij benadrukt de bewindvoerder dat [appellante] veelvuldig doch tevergeefs zowel schriftelijk als mondeling en zowel door de bewindvoerder, de beschermingsbewindvoerder als de rechter-commissaris, is geïnformeerd met betrekking tot hetgeen er in het kader van de schuldsaneringsregeling van haar werd verwacht. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei dan ook gehandhaafd.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De beschermingsbewindvoerder benadrukt dat er met betrekking tot het aanleveren van informatie door [appellante] helemaal niets is veranderd. Informatie wordt, zelfs na herhaaldelijk rappel, noch immer te laat en onvolledig aangeleverd. De beschermingsbewindvoerder heeft aan de bankafschriften kunnen zien dat [appellante] weer werkte, dit was haar niet meegedeeld. Pas na vele mails heeft de beschermingsbewindvoerder wat loonstroken en een afschrift van de arbeidsovereenkomst mogen ontvangen. Het telefonisch contact is summier. Van een wending ten goede is naar haar idee dan ook geen enkele sprake.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat dat [appellante] , ondanks herhaalde aansporingen en waarschuwingen van zowel haar bewindvoerder, haar beschermingsbewindvoerder alsmede de rechter-commissaris, de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en sollicitatieplicht nog immer niet naar behoren nakomt. Zo raakten haar bewindvoerder en beschermingsbewindvoerder eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep bekend met het feit dat er tussen [appellante] en [appellant (200.209.849_01)] een echtscheiding was uitgesproken, dat de kinderen van [appellante] en [appellant (200.209.849_01)] door Bureau Jeugdzorg onder toezicht waren geplaatst en - althans voor zover het de bewindvoerder betreft - dat [appellante] sinds juli 2017 een parttime arbeidsbetrekking heeft. [appellante] erkent ook dat zij, hoewel zij (subsidiair) had verzocht om een verlenging van de looptijd, sinds de beëindiging van de schuldsaneringsregeling in februari 2017 geen contact meer met haar bewindvoerder heeft opgenomen, naar eigen zeggen mede vanwege de diverse praktische problemen die zij met betrekking tot het samenstellen en verzenden van informatiebescheiden ondervindt. Het hof constateert dat de toegezegde sollicitaties uit het verleden in het geheel niet zijn overgelegd, noch andere stukken ter onderbouwing van de door [appellante] naar eigen zeggen ondervonden problemen en belemmeringen ten aanzien van het naleven van de verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling.
Van een wending ten goede is dan ook geen enkele sprake waardoor het alsnog verlenen van een schone lei, zoals door [appellante] primair is verzocht, naar het oordeel van het hof dan ook geenszins in de rede ligt. Dit temeer nu uit de door [appellante] zelf overgelegde stukken bovendien ook zonder meer kan worden afgeleid dat de bewindvoerder haar reeds vanaf het tweede verslag van 30 augustus 2014 nadrukkelijk heeft gewezen op haar gebrekkige nakoming van de informatie- en sollicitatieplicht en deze mededeling in de daarop volgende verslagen steevast en in almaar dwingendere bewoordingen heeft herhaald. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.10.3.
Nu, tevens doordat zij veelvuldig door zowel de bewindvoerder, de beschermingsbewindvoerder als de rechter-commissaris zowel mondeling als schriftelijk op haar tekortkomingen is gewezen en derhalve bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering de geconstateerde tekortkomingen [appellant (200.209.849_01)] kunnen worden verweten, er in het geheel niet is gebleken van enige wending ten goede - als door zowel bewindvoerder als beschermingsbewindvoerder ook ontkend - en het bovendien meerdere tekortkomingen betreft acht het hof voorts ook geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] , zoals subsidiair door haar is verzocht, te verlengen.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2017.