ECLI:NL:GHSHE:2017:4721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
200.209.849_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 8 februari 2017 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om de schuldsaneringsregeling te beëindigen met toekenning van een schone lei, maar het hof oordeelde dat de appellant niet aan zijn informatieplicht had voldaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2017 werd duidelijk dat de appellant, ondanks herhaalde aansporingen van zijn bewindvoerder en beschermingsbewindvoerder, niet tijdig en volledig had geïnformeerd over zijn situatie, waaronder een echtscheiding en de ondertoezichtstelling van zijn kinderen. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellant niet konden worden toegerekend aan bijzondere omstandigheden en dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en concludeerde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 2 november 2017
Zaaknummer : 200.209.849/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/04/14/38 R 39
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A. van den Eshoff te Echt, gemeente Echt-Susteren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 februari 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair om de schuldsaneringsregeling te laten eindigen met toewijzing van een schone lei, subsidiair, indien het hof van oordeel is dat de schuldsaneringsregeling niet met een schone lei beëindigd kan worden, om de schuldsaneringsregeling te verlengen voor de duur van twee jaar.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang met de zaak welke bij het hof is geregistreerd onder nummer 200.209.854/01 heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De onderhavige zaak heeft eerder op zitting gestaan, maar er heeft toen geen inhoudelijke behandeling plaatsgevonden De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Van den Eshoff,
  • [appellante (200.209.854_01)] , hierna te noemen: [appellante (200.209.854_01)] , bijgestaan door mr. R. Engwegen,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen:
de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 februari 2017;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 19 maart 2017
en 4 april 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 10 april 2017;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 10 april 2017.
3. De beoordeling
3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de beschermingsbewindvoerder zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 10 februari 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.4. De rechtbank stelt voorop dat de schuldenaren op de hoogte zijn van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De schuldenaren hebben namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris op 25 november 2015 en een aanmaningsbrief van de bewindvoerder van 12 april 2016, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Van de schuldenaren wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de schuldenaren weten of behoren te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Hiervoor hebben de schuldenaren ter zitting van 2 februari 2017 geen acceptabele verklaring gegeven.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft na het verhoor van 25 november 2015 nog wel contact gehad met de bewindvoerder en beschermingsbewindvoerder, hij heeft nog enkele malen naar de bewindvoerder gemaild en deze mails werden ook altijd doorgestuurd naar de beschermingsbewindvoerder. [appellant] beschikt niet meer over die mails maar heeft ze opgevraagd bij de bewindvoerder en hij zal ze na ontvangst in het geding brengen. Gedurende de gehele looptijd van de schuldsanering heeft [appellant] bovendien fulltime gewerkt en maakte hij veel overuren. Hij heeft zijn loon altijd naar behoren afgedragen aan de bewindvoerder. [appellant] heeft alles gedaan wat in zijn vermogen lag om ervoor te zorgen dat hij zoveel mogelijk geld verdiende teneinde de schulden zoveel mogelijk te kunnen inlossen. Medio december 2016 liep het huwelijk van [appellant] en [appellante (200.209.854_01)] dusdanig stuk dat zij voornemens waren te gaan scheiden. [appellant] heeft als gevolg daarvan vanaf 19 december 2016 in zijn auto 'gewoond' en douchte zich op zijn werk. Hem kan dan ook geen verwijt worden gemaakt omtrent het niet voldoen aan een eventuele sollicitatieplicht van [appellante (200.209.854_01)] . Aangezien de bewindvoerder stelt dat zij sinds december 2015 niets meer van [appellant] heeft vernomen zou dit in het halfjaarlijkse verslag al naar voren moeten zijn gekomen. Dit heeft de bewindvoerder echter nagelaten. In plaats daarvan laat ze nu, slechts één maand voor de afloop van de schuldsaneringsregeling, pas blijken dat zij niet is ingelicht door [appellant] . Indien de bewindvoerder in de tussenliggende periode wel had aangegeven dat zij geen contact kreeg met de schuldenaren, dan had [appellant] nog een kans gehad om dit te kunnen herstellen. Al het bovenstaande samengenomen brengt met zich dat het beëindigen van de schuldsaneringsregeling zonder het toekennen van een schone lei niet in verhouding staat met het tekortschieten van [appellant] in de uit deze regeling voortvloeiende verplichtingen. [appellant] heeft zich grotendeels gehouden aan de aan hem opgelegde informatieverplichting. Enkel in de afgelopen periode is hij hierin tekort geschoten. De afgelopen periode was voor [appellant] geenszins makkelijk te noemen nu zijn huwelijk ten einde leek te zijn en zijn kinderen misschien uit huis geplaatst moeten worden. [appellant] heeft gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling altijd gewerkt en zijn loon afgedragen. Daarnaast heeft hij de schuldeisers nooit benadeeld. Tenslotte heeft de bewindvoerder nagelaten om bij het halfjaarlijkse verslag al in de situatie in te grijpen, nu zij kennelijk vindt dat [appellant] ernstig tekort is geschoten in zijn verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat het niet naar behoren nakomen van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht met name een gevolg is geweest van de huwelijkscrisis waarin hij en [appellante (200.209.854_01)] zich enige tijd hebben bevonden. Er is ook een echtscheiding uitgesproken, maar deze is nimmer ingeschreven omdat er op dat moment alweer sprake was van een verzoening. Ook is er inmiddels sprake van een ondertoezichtstelling ten aanzien van de kinderen van hem en [appellante (200.209.854_01)] , maar mede vanwege de verzoening, en het feit dat het daarom nu ook weer goed tussen hen beiden gaat, is het nooit tot een uithuisplaatsing gekomen. [appellant] stelt daarbij dat hij naar zijn idee op dit moment ook op een juiste wijze aan al zijn verplichtingen voldoet. Hij werkt en draagt naar behoren af, dus de schuldeisers zijn ook nooit de dupe geweest van het feit dat hij, naar eigen inschatting sporadisch, de bewindvoerder te laat, onvolledig dan wel in het geheel niet informeerde. Hij erkent wel dat hij de bewindvoerder noch de beschermingsbewindvoerder heeft geïnformeerd inzake de uitgesproken echtscheiding tussen hem en [appellante (200.209.854_01)] . Dit omdat deze echtscheiding niet is ingeschreven en die informatie naar zijn idee dan ook niet relevant voor het verloop van zijn schuldsaneringsregeling was. Datzelfde geldt naar zijn idee ook voor de rapportage van Bureau Jeugdzorg, welke rapportage door hem dus eveneens niet aan zijn bewindvoerder dan wel beschermingsbewindvoerder is overgelegd, noch thans in het geding is gebracht. Daarbij is [appellant] nog van mening dat de strekking en reikwijdte van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen hem ook wel beter hadden kunnen worden uitgelegd door de bewindvoerder. Dit nu het voor haar toch duidelijk had moeten zijn dat hij moeite had met de doorgronden hiervan en dat dit leidde tot een gebrekkige nakoming. [appellant] acht een beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei dan ook disproportioneel en verzoekt derhalve om tenminste een verlenging van voornoemde regeling.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 10 april 2017 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft altijd fulltime gewerkt en maakte soms overuren, maar er is geen sprake van veel overuren aangezien het hoogste aantal overuren 14 per maand bedraagt, dat is ongeveer 3,5 uur per week. Tijdens de hoorzitting bij de rechter-commissaris in 2015 is [appellant] duidelijk aangesproken op zijn eigen aandeel in de plicht om de bewindvoerder tijdig en volledig te informeren. Het enkele feit dat hij gehuwd is/was met [appellante (200.209.854_01)] , die geen fulltime baan had, ontheft [appellant] niet van deze verplichting. Na het verhoor heeft bewindvoerder in januari 2016 inderdaad een aantal mails ontvangen, maar daarin stonden niet de gewenste en gevraagde gegevens. In april 2016 heeft bewindvoerder [appellant] dus nogmaals verzocht de benodigde gegevens te overleggen. Hierop is pas op 5 juni 2016 antwoord ontvangen van [appellant] . Daarbij zaten echter weer niet de benodigde gegevens. Tevens is in het proces-verbaal van het verhoor bij de rechter-commissaris duidelijk opgenomen dat ook [appellant] de bewindvoerder maandelijkse informatie moest verstrekken. Op 12 april 2016 is in de begeleidende brief aan [appellant] bij het 5e verslag nogmaals gewezen op het uitblijven van de nakoming van de verplichtingen. Daarnaast heeft ook [appellant] nog diverse mails ontvangen over het aanleveren van de juiste en volledige informatie, bijvoorbeeld op 18 juli 2016. [appellant] was op de hoogte van het feit dat de regeling niet goed verliep. Daarom is hij, samen met [appellante (200.209.854_01)] , opgeroepen voor een verhoor (november 2015). Daar zijn de verplichtingen nogmaals besproken en zijn er duidelijke afspraken gemaakt. Daarna heeft [appellant] in april 2016 een kopie van het 5e verslag ontvangen, waarbij in het begeleidende schrijven duidelijk wordt gemaakt dat er na het verhoor geen enkele verbetering in de nakoming van de verplichtingen is ontstaan. [appellant] is dus niet pas op het einde van de regeling op de hoogte gesteld van de stand van zaken. Na de brief in april 2016 heeft [appellant] nogmaals de kans gehad om zijn verplichtingen na te komen en die kans heeft hij (wéér) niet gegrepen.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat zij sinds februari 2017 niets meer van [appellant] heeft vernomen. De uitgesproken echtscheiding alsmede de rapportage van Bureau Jeugdzorg zijn haar dan ook niet bekend. Daarbij benadrukt de bewindvoerder dat [appellant] veelvuldig doch tevergeefs, zowel schriftelijk als mondeling en zowel door de bewindvoerder, de beschermingsbewindvoerder als de rechter-commissaris, is geïnformeerd met betrekking tot hetgeen er in het kader van de schuldsaneringsregeling van hem werd verwacht. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei dan ook gehandhaafd.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De beschermingsbewindvoerder benadrukt dat er met betrekking tot het aanleveren van informatie door [appellant] richting haar helemaal niets is veranderd. Informatie wordt, zelfs na herhaaldelijk rappel, nog immer te laat en onvolledig aangeleverd. Van een wending ten goede is naar haar idee dan ook geen enkele sprake.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat dat [appellant] , ondanks herhaalde aansporingen en waarschuwingen van zowel zijn bewindvoerder, zijn beschermingsbewindvoerder alsmede de rechter-commissaris, alsook ondanks de tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk ook op het punt van maandelijkse informatieverstrekking gemaakte afspraken, de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht nog immer niet naar behoren nakomt. Zo raakten zijn bewindvoerder en beschermingsbewindvoerder eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep bekend met het feit dat er tussen [appellant] en [appellante (200.209.854_01)] een echtscheiding was uitgesproken en dat de kinderen van [appellant] en [appellante (200.209.854_01)] door Bureau Jeugdzorg onder toezicht waren geplaatst. [appellant] erkent ook dat hij, hoewel hij (subsidiair) had verzocht om een verlenging van de looptijd, sinds de beëindiging van de schuldsaneringsregeling in februari 2017 geen contact meer met zijn bewindvoerder heeft opgenomen, naar eigen zeggen omdat er naar zijn idee toch niets wezenlijks aan zijn situatie was veranderd. Van een wending ten goede is dan ook geen enkele sprake waardoor het alsnog verlenen van een schone lei, zoals door [appellant] primair is verzocht, naar het oordeel van het hof ook geenszins in de rede ligt. Dit temeer nu uit de door [appellant] zelf overgelegde stukken bovendien ook zonder meer kan worden afgeleid dat de bewindvoerder, anders dan door [appellant] is gesteld, hem reeds vanaf haar tweede verslag van 30 augustus 2014 nadrukkelijk heeft gewezen op zijn gebrekkige nakoming van de informatieplicht. Deze mededeling is in de daarop volgende verslagen steevast en in almaar dwingendere bewoordingen herhaald. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat de bewindvoerder contact heeft gehad met de rechter-commissaris over de vraag of een tussentijdse beëindiging geïndiceerd was. Hierbij heeft de bewindvoerder juist ten gunste van [appellant] aangevoerd dat [appellant] toch nog de gelegenheid moest worden geboden alsnog de nakoming van de informatieverplichting te verbeteren, juist zoals zij hem had aangegeven in haar brief van 12 april 2016. Dat [appellant] vervolgens deze kans niet heeft gegrepen tot februari 2017 kan de bewindvoerder niet worden verweten.
Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.10.3.
Nu, tevens doordat hij veelvuldig door zowel de bewindvoerder, de beschermingsbewindvoerder als de rechter-commissaris zowel mondeling als schriftelijk op zijn tekortkomingen is gewezen en derhalve bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en er in het geheel niet is gebleken van enige wending ten goede - als door zowel bewindvoerder als beschermingsbewindvoerder ook ontkend - acht het hof voorts ook geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals subsidiair door hem is verzocht, te verlengen. Hierbij laat het hof meewegen dat ook na de door [appellant] aangegeven periode van huwelijksproblemen en bemoeienis door Bureau Jeugdzorg - ter zake waarvan geen nadere stukken zijn overgelegd – er niets veranderd is in het kader van informatieverstrekking aan zowel bewindvoerder als beschermingsbewindvoerder.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2017.