Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met een productie, ingekomen ter griffie op 4 juli 2017.
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2017;
- een brief van [de vennootschap] met productie C, ingekomen ter griffie op 15 september 2017;
- het procesdossier van de eerste aanleg en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 maart 2017;
3.De beoordeling
Zijn werkzaamheden bestonden uit het telefonisch beantwoorden van vragen van klanten van opdrachtgevers van [het bedrijf] , met name abonnees van Ziggo.
“(…)
Cliënt is tijdelijk ongeschikt voor werk(…)
Start halve dagen miv 02-01-17.Op basis van dit gesprek adviseer ik u en medewerker: Interventie voortzetten en starten met reintegratie miv 02-01-17 op basis van halve dagen.(…)”.
a) ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken tegen een datum met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn (art. 7:671 lid 8 sub a BW); en
- de transitievergoeding van € 2.343,84 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente;
[appellant] heeft in het gesprek op 3 januari 2017 gevraagd om overleg met de bedrijfsarts en hij zou zich bij de huisarts melden. [het bedrijf] heeft in dat gesprek erop aangedrongen om per direct aan de re-integratieverplichtingen te voldoen en het werk te hervatten. [appellant] voelde zich daardoor zwaar onder druk gezet. Hij had van [het bedrijf] ondersteuning mogen verwachten bij de aanpak en behandeling van zijn meervoudige problematiek. [het bedrijf] heeft dit niet gedaan, ook zijn verzoeken om alternatieve werkzaamheden bij andere afdelingen zijn genegeerd. [het bedrijf] heeft in het gesprek van 3 januari 2017 een beëindiging van de arbeidsrelatie voorgesteld en na het incident op 4 januari 2017 direct gegrepen naar het meest verstrekkende middel van ontslag.
Dat betekent dat vaststaat dat op 4 januari 2017 sprake is geweest van een forse woede-uitbarsting van [appellant] , waardoor [HR advisor] en zijn collega’s zich bedreigd hebben gevoeld en waarbij [appellant] verschillende eigendommen van [het bedrijf] heeft vernield.
5 november 2016; 80 minuten te laat.”. Het was voor [appellant] dus duidelijk dat hij voortaan op tijd op zijn werk moest zijn. Ook wist hij dat de uren die op ongeoorloofd afwezig werden geboekt, niet werden uitbetaald.
is op 2 januari 2017 weer gaan werken, voor halve dagen, overeenkomstig de rapportage van de bedrijfsarts waar [het bedrijf] hem aan hield. [appellant] heeft tijdens de zitting in hoger beroep toegelicht dat hij op 4 januari 2017 twijfelde of hij kon werken, hij voelde zich in het nauw gedreven. Hij is op het laatste moment toch gegaan en heeft met gevaar voor eigen leven erg hard gereden om op tijd te komen. Bij aankomst op de afdeling bleek er geen leidinggevende om hem op te vangen en hij voelde zich niet serieus genomen. Hij is toen naar HR gestormd met de vraag wie [HR advisor] was, degene die de brief van 28 december 2016 met onwaarheden had ondertekend, omdat het hem ook hoog zat dat hij 80 minuten te laat zou zijn geweest op een roostervrije dag. Op dat moment is de situatie geëscaleerd, [appellant] is in woede uitgebarsten en heeft vernielingen aangericht.
Naar het oordeel van het hof is dit ernstig verwijtbaar. Al was de druk op [appellant] nog zo hoog en moest hij de opgebouwde spanning kwijt, dan nog hoeft [het bedrijf] niet te tolereren dat hij vier computerschermen en een telefoon kapot gooit en zich op een dusdanige manier gedraagt dat haar andere werknemers dit, terecht, als zeer bedreigend ervaren. Daar komt bij dat het niet bij de woede-uitbarsting is gebleven. Er is geen sprake van dat [appellant] zich slechts één keer niet heeft kunnen beheersen. Dat blijkt uit het bezoek aan [het bedrijf] op 25 januari 2017, zijn e-mail aan de CEO en zijn bericht op Facebook.
Volgens [appellant] heeft hij in het gesprek van 3 januari 2017 aangegeven dat hij na zijn werkhervatting weer tegen de aloude problemen aanliep (een niet functionerend systeem waarmee hij voor Ziggo moest werken en gebrek aan hulp). Dat was volgens hem frustrerend wegens zijn zware targets, zou een terugval of vergroting van zijn psychische klachten gaan opleveren en [het bedrijf] zou een vervolgafspraak bij de bedrijfsarts plannen.
een deur heeft opengedaan om te overwegen de wegen te laten scheiden”, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, is niet in overeenstemming met het beginsel van goed werkgeverschap, maar in de gegeven omstandigheden onvoldoende voor een ander oordeel.
Ik ben nog nooit op de hoogte geweest van zijn verslaving.”. [appellant] heeft vervolgens tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn betoog genuanceerd in die zin dat [leidinggevende] volgens hem in ieder geval wist van zijn privéproblemen.
[appellant] heeft verder betoogd dat [het bedrijf] op de hoogte had moeten, of kunnen zijn van zijn achterliggende verslavingsproblematiek. Dit betoog wordt verworpen. Uit het door [appellant] gemaakte verslag van het gesprek van 3 januari 2017 blijkt dat [het bedrijf] expliciet om informatie naar zijn persoonlijke omstandigheden heeft gevraagd en dat zij wist van een psycholoog en een traject bij Vincent van Gogh, maar [appellant] wilde niet inhoudelijk ingaan op het traject waarin hij zat. Dat betekent dat het [het bedrijf] niet kan worden verweten dat zij hierover niets meer wist dan dat.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] terecht in de proceskosten in eerste aanleg is veroordeeld. [appellant] heeft het beroep op verrekening van [het bedrijf] niet bestreden, zodat het hof er vanuit gaat dat de proceskostenveroordeling in eerste aanleg op deze wijze tussen partijen is afgewikkeld. Grief 7 slaagt deels.
3.23. Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking wijzigen voor zover het de ontbindingsdatum betreft en het in hoger beroep door [appellant] gedane verzoek tot betaling van loon toewijzen tot € 15,- netto, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna te melden. De verzoeken van [appellant] worden voor het overige afgewezen.
€ 1.264,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief I, € 632,- per punt).