3.1.De feiten die tussen partijen vaststaan
[appellant] heeft een niet genummerde grief gericht tegen de weergave van de feiten in deze zaak door de kantonrechter. Die weergave is volgens [appellant] onjuist. [appellant] heeft echter niet aangegeven welke door de kantonrechter weergegeven feiten onjuist zijn en ook niet waarom. [appellant] heeft één door de kantonrechter weergegeven feit, namelijk dat hij niet heeft gesolliciteerd op de vacature Planner Handelsgoederen Magazijnen, wel met name genoemd. Maar ook hier heeft [appellant] niet aangegeven waarom dit feit niet zou kloppen.
De grief slaagt daarom niet en het hof gaat uit van de feiten die door kantonrechter onder 2. zijn opgenomen in de beschikking waartegen beroep is ingesteld.
Deze feiten luiden - voor zover nodig aangevuld door het hof - als volgt:
- [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1964, is op 1 november 1990 bij [de vennootschap] in dienst getreden met als laatste functie Senior Process Operator.
- [appellant] is op 2 januari 2015 wegens ziekte uitgevallen. [appellant] is op dat moment werkzaam als Senior Process Operator B binnen ploeg 2 van lijn 8. [appellant] wordt door de bedrijfsarts op 8 januari 2015 tijdelijk arbeidsongeschikt geacht.
- Gelet op de aard van de problematiek – deels medisch en deels werkgerelateerd – wordt aan [appellant] een coach toegevoegd, de heer [coach] van [training & consultancy] training & consultancy. Het eerste gesprek met deze coach vindt plaats op 21 januari 2015.
- De aanvankelijke verwachting dat [appellant] per 21 januari 2015 met halve dagen zou kunnen hervatten wordt bijgesteld en [appellant] blijft volledig arbeidsongeschikt.
- Vervolgens vinden er in het kader van de re-integratie van [appellant] diverse gesprekken met hem plaats met onder meer productiemanager [productiemanager] , teamleider [teamleider] en coach [coach] alsook met HR Partner [HR manager van de vennootschap] (hierna: [HR manager van de vennootschap] ). Insteek van deze gesprekken is de terugkeer van [appellant] naar zijn eigen werkzaamheden.
- Op 1 mei 2015 stelt de bedrijfsarts mediation voor teneinde de werkgerelateerde problematiek op te lossen. Mediator [mediator] wordt daarop ingeschakeld. Deze mediator rapporteert op 13 mei 2015 en geeft aan dat [appellant] een herplaatsing buiten de productie ambieert en dat terugkeer in het huidige team door [appellant] niet als een haalbare optie wordt gezien. [mediator] adviseert voorts een mediationtraject tussen [appellant] en [productiemanager] . [mediator] geeft op 28 mei 2015 de opdracht aan [de vennootschap] terug.
- Op 26 juni 2015 wordt [appellant] door [HR manager van de vennootschap] gewezen op een interne vacature Planner Handelsgoederen Magazijnen, een dagdienstfunctie op schaal 8 niveau. [appellant] solliciteert om hem moverende redenen niet.
- Op 8 juli 2015 schakelt de bedrijfsarts expertisebureau [expertisebureau] in. [expertisebureau] legt zijn bevindingen neer in een brief van 20 augustus 2015 en stelt daarin dat er geen sprake is van functionele beperkingen als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De prognose tot terugkeer is gunstig te achten indien er een oplossing voor de werkgerelateerde problematiek wordt geboden.
- De bedrijfsarts oordeelt daarop op 15 september 2015 dat er geen medische reden voor arbeidsongeschiktheid is. De bevindingen van de bedrijfsarts worden op 28 september 2015 met [appellant] besproken en vastgelegd in de brief van 2 oktober 2015. In de brief van
2 oktober 2015 wordt voorgesteld [appellant] terug te laten keren in de eigen functie op een andere productie afdeling, lijn 7. Deze voorgestelde terugkeer wordt niet gerealiseerd.
- In zijn rapportage van 1 oktober 2015 oordeelt de bedrijfsarts dat er sprake is van een wezenlijke wijziging in de medische situatie na het advies van [expertisebureau] . Er is sprake van ziekte en van een arbeidsconflict.
- Op 7 december 2015 stelt de bedrijfsarts dat het arbeidsconflict opgelost dient te worden en dat andermaal een mediator moet worden ingeschakeld. De voorgestelde mediation komt niet van de grond.
- Door externe arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] wordt in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter een 1e jaars evaluatie opgesteld. Deze 1e jaars evaluatie leidt tot een klacht aan het adres van [arbeidsdeskundige 1] .
- In zijn brief van 29 december 2015 stelt de advocaat van [appellant] dat mediation gericht kan worden op re-integratie van [appellant] binnen [de vennootschap] ,
maar niet op de “oude” werkplek of in de directe omgeving daarvan.Tevens wordt door [appellant] een mediator voorgesteld die – zo blijkt nadien – niet beschikbaar is.
- Op 20 januari 2016 wordt door [de vennootschap] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd met de vraagstelling of [appellant] genoeg inspanningen verricht om weer aan het werk te gaan. Het UWV oordeelt op 19 februari 2016 dat de door [appellant] uitgevoerde re-integratie inspanningen voldoende zijn.
- Inmiddels is, via Result Mediation Center, [begeleider mediation] aangezocht om een mediationtraject te begeleiden. Het mediationtraject met [begeleider mediation] vindt uiteindelijk geen doorgang omdat [begeleider mediation] de mediationopdracht terug geeft.
Tevens is WIZ Re-integratie & Coaching BV benaderd om in het onderdeel re-integratie 2e spoor te voorzien. Een afspraak voor een intakegesprek komt niet tot stand. De advocaat van [appellant] bericht bij brief van 2 maart 2016 aan WIZ:
‘nu derhalve in de visie van cliënt geen enkele aanleiding bestaat om tot een 2e spoor re-integratie te komen, lijkt hem en mij zelfs een intake in dat kader volstrekt niet noodzakelijk…’
Bij e-mailbericht van 1 juli 2016 geeft WIZ aan [appellant] aan dat zij de opdracht voor re-integratie in het 2e spoor aan [de vennootschap] teruggeeft.
- [de vennootschap] vraagt op 21 maart 2016 opnieuw een deskundigenoordeel bij het UWV aan, nu met de vraag of [de vennootschap] voldoende doet om [appellant] weer aan het werk te krijgen. Op 26 april 2016 beoordeelt het UWV de re-integratie inspanningen aan de kant van [de vennootschap] als voldoende.
- Bij brief van 12 mei 2016 stelt [appellant] [de vennootschap] aansprakelijk voor
– samengevat – alle reeds geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade voortvloeiend uit de burn-out die [appellant] heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
- [HR manager van de vennootschap] bericht bij e-mail van 25 mei 2016 aan [appellant] het 2e spoor traject opnieuw op te willen pakken. [appellant] wordt daarop bij brief van 26 mei 2016 door WIZ benaderd voor een intakegesprek.
- Door [de vennootschap] wordt opnieuw een mediator benaderd, [tweede mediator] . Deze bericht [HR manager van de vennootschap] op 27 juni 2016, dat hij na een kennismakingsgesprek met beide partijen, geen basis ziet om de mediationopdracht uit te voeren.
- Een vierde aanvraag voor een deskundigenoordeel wordt door het UWV niet in behandeling genomen.
- De bedrijfsarts stelt op 12 september 2016 een actueel oordeel op. In het kader van de WIA-aanvraag dient een gezamenlijke eindevaluatie te worden ingevuld. Partijen slagen hier niet in en [appellant] stuurt zelf rechtstreeks een eindevaluatie aan het UWV. [appellant] vraagt vervolgens een WIA-uitkering aan.
- Op 20 september 2016 geeft [de vennootschap] aan arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 2] de opdracht om de aanbevelingen van de bedrijfsarts uit diens actueel oordeel te onderzoeken. [arbeidsdeskundige 2] oordeelt dat het 1e spoor definitief is afgerond. [appellant] dient een klacht tegen [arbeidsdeskundige 2] in. [arbeidsdeskundige 2] trekt uiteindelijk bij brief van 16 februari 2017 het door hem uitgebrachte rapport van 27 oktober 2016 in.
- Op 28 oktober 2016 maakt [appellant] een kort geding aanhangig, dat voordat het tot een inhoudelijke behandeling komt door [appellant] wordt ingetrokken omdat het UWV daags daarvoor een loonsanctie aan [de vennootschap] oplegt.
- Bij besluit van 5 december 2016 legt het UWV aan [de vennootschap] een loonsanctie op, zich daarbij op het standpunt stellend dat [de vennootschap] de re-integratie in het 2e spoor niet goed heeft aangepakt. [appellant] heeft tegen deze beslissing op 11 januari 2017 bezwaar aangetekend. Bij beslissing van 4 april 2017 heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard, maar de motivering aangepast. Op basis van de herbeoordeling van de AD B&B (Arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep) is geconcludeerd dat de opgelegde loonsanctie terecht is, maar met de toevoeging dat ook de re-integratie-inspanningen in het 1e spoor onvoldoende zijn geweest. [de vennootschap] is tegen deze beslissing op bezwaar op 28 april 2017 in beroep gekomen bij de rechtbank Limburg, team bestuursrecht. Op dit beroep was ten tijde van de mondelinge behandeling bij dit hof nog niet beslist.
- In het kader van re-integratie 2e spoor heeft [de vennootschap] re-integratiebureau [re-integratiebureau] ingeschakeld. [re-integratiebureau] heeft met [appellant] een afspraak gemaakt op 30 januari 2017. [HR manager van de vennootschap] ontvangt daarna een e-mailbericht van [re-integratiebureau] dat [appellant] niet wil meewerken aan re-integratie 2e spoor, omdat hij niet ziek is.
- [appellant] wordt op 16 februari 2017 gezien door de bedrijfsarts. [appellant] wordt geschikt geacht tot hervatting in het eigen werk.
-[appellant] heeft sedert 10 juli 2017 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als Process Operator bij een bedrijf in halfgeleiders in [vestigingsplaats]
.