In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin zijn vorderingen tegen zijn ex-vrouw werden afgewezen. De man stelt dat de vrouw tekort is geschoten in de nakoming van een overeenkomst die zij op 7 december 2012 hebben gesloten over de verkoop van hun voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft de woning op 27 november 2014 verkocht voor € 862.500, terwijl in de overeenkomst een minimale verkoopprijs van € 895.000 was afgesproken. De man vordert schadevergoeding van € 16.250, wat zijn aandeel in het verschil tussen de afgesproken en de gerealiseerde verkoopprijs vertegenwoordigt.
Het hof oordeelt dat de vrouw inderdaad tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De vrouw had de man tijdig op de hoogte moeten stellen van de verkoopvorderingen en overleg moeten voeren over de verlaging van de verkoopprijs. Het hof stelt vast dat de vrouw de man niet heeft geïnformeerd over de verkoopprijs en geen overleg heeft gevoerd over de verlaging van de prijs, wat in strijd is met de afspraken die zij hadden gemaakt. De vrouw kan niet aantonen dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend.
Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van de man tot schadevergoeding toe, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van verkoop. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.