In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 september 2015. De Rechtbank had de boetebeschikking van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan belanghebbende. De Inspecteur is het niet eens met de beslissing van de Rechtbank en stelt dat het beleid van de Rechtbank, dat bij zeven of meer samenhangende zaken een hogere proceskostenvergoeding rechtvaardigt, niet correct is. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch behandelt de zaak en komt tot de conclusie dat de Rechtbank de proceskostenvergoeding voor negen samenhangende zaken heeft toegekend, maar niet verdeeld over de uitspraken in deze zaken. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank niet mocht afwijken van het Besluit proceskosten bestuursrecht en dat de tegemoetkoming in de proceskosten voor de behandeling van de beroepen bij de Rechtbank op € 990 moet worden vastgesteld. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de proceskostenvergoeding, bevestigt de uitspraak voor het overige en veroordeelt de Inspecteur in de kosten van de behandeling van de beroepen bij de Rechtbank.