ECLI:NL:GHSHE:2017:4415

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
200.208.044_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de echtscheiding en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 25 oktober 2016 de echtscheiding uitgesproken en de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast. De man, die in principaal appel ging, verzocht de beschikking te vernietigen en een andere wijze van verdeling vast te stellen, onder andere met betrekking tot een huurtoeslag en een BMW. De vrouw, die in incidenteel appel ging, verzocht de toedeling van een set sieraden aan haar. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, gezien de verblijfplaats van beide partijen in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht was, en dat de echtscheiding op verzoek van de vrouw terecht was uitgesproken. De peildatum voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap werd vastgesteld op de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Het hof heeft de waarde van de BMW en het saldo van de Toprekening beoordeeld en de vrouw veroordeeld tot vergoeding aan de man. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en de verzoeken van de man werden toegewezen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 12 oktober 2017
Zaaknummer: 200.208.044/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/311969 FA RK 16-1100
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.R. Klaver,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 oktober 2016, bekend onder voormeld zaaknummer. Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de wijze van verdeling van de tussen partijen ontbonden huwelijksgemeenschap gelast.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 januari 2017, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen
primairvoor wat betreft de echtscheiding en
subsidiairde verdeling gedeeltelijk te vernietigen conform de grieven van de man en zijn akte vermeerdering van eis. De man heeft verzocht een andere wijze van verdeling vast te stellen, inhoudende dat:
  • de beschikking huurtoeslag 2014 van € 1.942,--, beschikkingsdatum 1 november 2016, bij helfte tussen partijen wordt verdeeld zodanig dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 971,--;
  • vanwege benadeling van de gemeenschap, althans benadeling van de man, ex art. 1:164 BW, de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man dient te voldoen een bedrag groot € 7.380,--;
  • de vrouw ter zake van de verrekening van de BMW type 5-serie, met kenteken [kenteken] (hierna: de BMW), een bedrag van € 1.250,-- aan de man dient te vergoeden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2017, heeft de vrouw verzocht het verzoek van de man in appel af te wijzen.
Tevens heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de toedeling aan de man van de set sieraden die partijen tijdens het huwelijksfeest hebben gekregen van de familie van de man, althans voor zoveel zulks tot een verplichte afgifte door de vrouw aan de man zou leiden.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 11 april 2017, heeft de man verzocht – naar het hof begrijpt – het verzoek van de vrouw in incidenteel appel af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Klaver;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. De Jongh.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V6-journaalbericht van de advocaat van de man met daaraan gehecht het procesdossier eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 2 maart 2017.

3.De beoordeling

Rechtsmacht
3.1.
De man bezit de Nederlandse nationaliteit en de vrouw bezit de Irakese nationaliteit.
Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen.
Ingevolge art. 4 lid 1 Rv juncto art. 3 lid 1 sub a 1˚ van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (“Brussel IIbis”) is, nu beide partijen op het moment van indienen van het inleidende verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Rechtsmacht in de echtscheidingszaak brengt voorts rechtsmacht met betrekking tot het verdelingsverzoek mee (art. 4 lid 3 Rv).
Toepasselijk recht
3.2.
Op grond van art. 10:56 lid 1 BW wordt het verzoek tot echtscheiding beheerst door Nederlands recht. De rechtbank heeft op de verdeling Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684) ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
In het principaal en incidenteel appel
3.3.
Partijen zijn op 26 juli 2013 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Op 22 februari 2016 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend. Daarop is bij de bestreden beschikking van 25 oktober 2016 tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3.4.
De man heeft in principaal appel vier grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De vrouw heeft in incidenteel appel één grief aangevoerd tegen de bestreden beschikking. De grieven zien – kort samengevat – op de volgende onderwerpen:
  • de echtscheiding (grief 1 van de man);
  • de peildatum (grief 2 van de man);
  • de BMW (grief 3 van de man);
  • het saldo van de Toprekening bij de ING ten name van de vrouw (grief 4 van de man; de advocaat van de man spreekt in dit verband ook van een vermeerdering van eis, maar zoals door hem ter zitting toegelicht is daarmee niets meer en niets anders bedoeld dan wat al met deze grief wordt aangevoerd);
  • de sieraden (grief 1 van de vrouw).
3.5.
De vermeerderde verzoeken van de man zien op:
- de door hem ontvangen beschikking huurtoeslag 2014 op basis waarvan hij aan de fiscus een bedrag van € 1.942,-- verschuldigd is.
De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerderde verzoeken van de man. Het hof ziet ook geen aanleiding de vermeerdering van het verzoek van de man ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op het vermeerderde verzoek van de man.
3.6.
Bij verweerschrift in incidenteel appel heeft de man de door de vrouw in haar verweerschrift in principaal appel gevoerde verweren bestreden. Dit is in strijd met de strijd met de twee-conclusie-regel. Het hof heeft daarop ter gelegenheid van de mondelinge behandeling beslist dat punt 1 tot en met 9 van het verweerschrift in incidenteel appel van de man buiten beschouwing worden gelaten.
3.7.
Het hof zal hierna eerst de grieven van partijen bespreken en daarna het vermeerderde verzoek van de man.
3.8.
De echtscheiding (grief 1 van de man)
3.8.1.
In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. Het is niet de vrouw, maar de familie van de vrouw die de beslissing tot de echtscheiding zou hebben genomen. De vrouw wil zich verzoenen. Er is geen sprake is van duurzame ontwrichting. Ook de geloofsovertuiging van de man verzet zich tegen de echtscheiding.
3.8.2.
De vrouw voert verweer. Zij heeft de beslissing om van de man te gaan scheiden zelf genomen. Partijen wonen bijna twee jaar niet meer bij elkaar en leiden ieder hun eigen leven. Een verzoening tussen partijen is uitgesloten. Het huwelijk is duurzaam ontwricht.
3.8.3.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge art. 1:151 BW is voor een echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten vereist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Blijkens de wetsgeschiedenis is een huwelijk duurzaam ontwricht indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden of, anders gezegd, indien de samenleving krachteloos is gemaakt. Het element duurzaamheid moet aldus worden verstaan dat er geen uitzicht bestaat op herstel van enigszins behoorlijke echtelijke verhoudingen. Indien een echtgenoot stelt, en daarbij volhardt, dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit door de rechter moeten worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzame ontwrichting bestaat en vormt dit volgens de vaste rechtspraak vrijwel altijd een beslissende aanwijzing dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het gedurende langere tijd niet meer samenwonen vormt eveneens een ernstige aanwijzing voor duurzame ontwrichting.
3.8.4.
Nu de vrouw ook in appel volhardt in haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat een verzoening tussen partijen is uitgesloten, moet de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand worden aangenomen.
Hiermee is aan de grond voor echtscheiding voldaan. Het argument van de man met betrekking tot geloofsredenen, leidt niet tot een ander oordeel. Nu grief 1 van de man niet slaagt, zal het hof de beschikking van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.
3.9.
De peildatum (grief 2 van de man)
3.9.1.
In zijn tweede grief stelt de man zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte als peildatum voor de samenstelling en de omvang van de gemeenschap heeft gehanteerd de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, zijnde 22 februari 2016. Voor de peildatum voor de samenstelling en de omvang van de huwelijksgemeenschap dient te worden aangesloten bij de datum waarop de vrouw de echtelijke woning verlaten heeft, te weten 22 december 2015. Het is redelijk en billijk om van deze datum uit te gaan, omdat de vrouw, na haar vertrek uit de echtelijke woning en vóór het moment waarop zij het verzoek tot echtscheiding indiende, gelden aan de gemeenschap heeft onttrokken.
3.9.2.
De vrouw voert verweer en stelt dat de rechtbank de peildatum voor de samenstelling en de omvang terecht heeft bepaald op 22 februari 2016 en dat er – kort gezegd – geen redenen zijn om van deze peildatum af te wijken.
3.9.3.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge art. 1:99 lid 1 sub b BW wordt de huwelijksgemeenschap ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Voor het bepalen van de peildatum voor het vaststellen van de samenstelling en de omvang van de huwelijksgemeenschap kan van dit tijdstip niet worden afgeweken, ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid (HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2050). Hetgeen de man aanvoert kan derhalve niet leiden tot afwijking van de wettelijke peildatum. Grief 2 in principaal appel faalt derhalve.
3.10.
De BMW (grief 3 van de man)
3.10.1.
De man stelt dat de BMW tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat deze ten onrechte niet in de verdeling is betrokken. Ter onderbouwing van zijn stelling beroept de man zich op een No-claim/bonus-malus-verklaring van Delta Lloyd (beroepschrift, prod. 3), waarin de BMW als verzekerd motorrijtuig staat vermeld en de vrouw als verzekeringnemer wordt genoemd. De BMW, met een waarde van € 2.500,--, dient – naar het hof heeft begrepen – aan de vrouw te worden toegedeeld. De vrouw dient ter zake verrekening van de BMW een bedrag van € 1.250,-- aan de man te vergoeden.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat de BMW op 22 oktober 2015 door een garage aan de vrouw, in het bijzijn van de man, geleverd is. Partijen hebben de koopsom van de BMW van € 2.500,-- contant betaald. De vrouw maakte van de BMW gebruik. De huwelijksgemeenschap van partijen is vier maanden na de aankoop van de BMW ontbonden. De waarde van de BMW is in deze maanden niet afgenomen. Het is daarom reëel om de waarde van de BMW per peildatum op € 2.500,-- vast te stellen.
Desgevraagd heeft de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat partijen aan het einde van het huwelijk twee auto’s hadden, waaronder de BMW. De advocaat van de man heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard geen beroep te doen op art. 3:194 lid 2 BW.
3.10.2.
De vrouw voert hiertegen in haar verweerschrift het volgende aan. Uit de verklaring van Delta Lloyd blijkt slechts dat de verzekering voor de BMW is beëindigd op 22 oktober 2015. De vrouw weet niets van de verzekering op haar naam, mogelijk heeft de man hiervoor zorggedragen. De vrouw kent de BMW niet en heeft hiervan ook geen gebruik gemaakt. De BMW behoort niet tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw evenwel verklaard dat zij de BMW wel kent, maar dat het gaat om een BMW die in 2015 door haar broer is gekocht en aan haar broer is geleverd. De vrouw heeft toen - in overleg met de man - aan haar broer toestemming gegeven om de BMW op haar naam te zetten. De vrouw heeft van de BMW echter geen gebruik gemaakt. Navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer leert dat het kenteken van de BMW vanaf 22 januari 2016 is geschorst.
Desgevraagd heeft de vrouw ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat partijen aan het einde van het huwelijk slechts één auto hadden, te weten de BMW. De BMW is door de broer van de vrouw meegenomen naar het buitenland.
Subsidiair weerspreekt de vrouw een waarde van de BMW van € 2.500,--. De man heeft de waarde niet onderbouwd. Als de BMW er per peildatum zou zijn geweest, dan zou de BMW een te verwaarlozen waarde hebben nu deze 17 jaar oud en geschorst is.
3.10.3.
Het hof oordeelt als volgt. De vrouw heeft de stelling van de man dat de BMW tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoort onvoldoende gemotiveerd betwist.
De vrouw heeft in strijd met art. 21 Rv diverse tegengestelde verklaringen afgelegd over de BMW. In eerste aanleg heeft zij beweerd de BMW niet te kennen, in haar verweerschrift heeft zij gesuggereerd dat de man ervoor gezorgd heeft dat de verzekering op haar naam staat, bij de mondelinge behandeling dat de tenaamstelling op verzoek van haar broer is gedaan, en ten slotte dat partijen “bij het einde van het huwelijk” de BMW nog hadden.
Voorts staat vast dat de BMW op haar naam stond en dat zij de verzekeringnemer was. Een toereikende verklaring daarvoor, anders dan dat de BMW van haar was, heeft de vrouw niet gegeven. De blote stelling van de vrouw dat zij nimmer gebruik zou hebben gemaakt van de BMW, maakt evenmin dat de BMW niet in de huwelijksgemeenschap is gevallen. Voor zover de motorrijtuigenverzekering ten behoeve van de BMW beëindigd zou zijn op 22 oktober 2015, had het op de weg van de vrouw gelegen duidelijk te maken, waarom de verzekering is beëindigd. Bovendien is met beëindiging van de verzekering niet gezegd dat de BMW niet meer in de ontbonden gemeenschap valt, omdat de BMW ook elders verzekerd kan zijn. Daartoe dient een no-claim/bonus-malus verklaring doorgaans ook, ten behoeve van het wisselen van autoverzekering. Waarom de verklaring anders verstrekt zou zijn, heeft de vrouw nagelaten uit te leggen. De vrouw heeft hierover ook geen contact met de verzekeraar van de BMW opgenomen. Voorts is met de schorsing van het kenteken van de BMW, waaraan de vrouw ter zitting heeft gerefereerd, niet gezegd dat de BMW niet meer in de gemeenschap valt, nu schorsing van een kenteken ziet op de situatie dat het voertuig voor langere tijd niet wordt gebruikt en dit uitsluitend tot gevolg heeft dat de eigenaar niet langer verplicht is om de auto te verzekeren en dat de auto niet meer onder de APK-plicht valt. Ook de omstandigheid dat de BMW is meegenomen naar het buitenland (waarbij nog zij opgemerkt dat het voor export benodigde vrijwaringsbewijs (bewijs dat de registratie is beëindigd) niet is overgelegd, maakt niet dat de BMW niet langer in de huwelijksgemeenschap valt. Van een overdracht van de BMW voor de peildatum is niets gebleken.
Voorts heeft de vrouw de door de man gestelde waarde van de BMW van € 2.500,-- onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof is van oordeel dat de door de man gestelde waarde ook reëel is, rekening houdende met het merk en bouwjaar (1999) van de auto.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen toedeling van de BMW aan haar, zodat het hof de BMW aan de vrouw zal toedelen, tegen vergoeding van de helft van de waarde daarvan (€ 1.250,--) aan de man.
3.11.
Het saldo van de Toprekening bij de ING ten name van de vrouw (grief 4 van de man)
3.11.1.
De man stelt dat de vrouw tussen december 2015 en februari 2016 spaargeld van de Toprekening heeft gehaald dat ook aan hem toebehoorde. Het saldo bedroeg bij het feitelijk uiteengaan van partijen op 22 december 2015 € 14.760,--, zodat aan de man € 7.380,-- toekomt. De man heeft de vrouw meerdere malen verzocht om afschriften van haar bankrekeningen te verstrekken die zien op de periode oktober, november, december 2015 en januari, februari 2016. De vrouw weigert aan dit verzoek van de man gehoor te geven. De vrouw heeft de nadien opgenomen spaargelden gebruikt om vlak na de peildatum een auto (hierna: Volkswagen Polo) te kopen.
3.11.2.
De vrouw betwist dat bij het uiteengaan van partijen op de Toprekening een saldo van € 14.760,-- stond. Ter staving van deze stelling heeft de vrouw een jaaroverzicht van de bank overgelegd waaruit blijkt dat het saldo van de Toprekening per 31 december 2015 € 8.010,02 bedroeg. Voorts heeft de vrouw een afschrift van de bankrekening in het geding gebracht waaruit blijkt dat het saldo op de Toprekening per 1 maart 2016 € 160,02 bedroeg.
De vrouw heeft sedert haar vertrek uit de echtelijke woning veel kosten moeten maken om te voorzien in haar levensonderhoud. Voorts heeft de vrouw schulden afgelost. Hetgeen de man over de aankoop van de Volkswagen Polo stelt, klopt niet. Er is ook geen sprake van een benadeling van de gemeenschap.
3.11.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof begrijpt uit de stelling van de man dat het spaargeld per peildatum nog steeds deel van de huwelijksgemeenschap uitmaakte, zij het dat het spaargeld op dat moment niet meer op de Toprekening van de vrouw stond. De man voert namelijk aan dat de vrouw kort na de peildatum van het spaargeld van € 14.760,-- een Volkswagen Polo heeft gekocht.
Het hof is van oordeel dat de vrouw de stelling van de man dat het spaargeld per peildatum tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoort onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De vrouw heeft in het zicht van de echtscheiding per saldo een groot bedrag van haar spaarrekening opgenomen. De vrouw heeft niet inzichtelijk gemaakt waaraan zij het spaargeld heeft besteed, terwijl zij – met uitsluiting van de man – wel over de daartoe benodigde bewijsmiddelen beschikte en ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om die bewijsmiddelen in het geding te brengen. Het hof gaat er daarom vanuit dat het spaargeld per peildatum nog tot de huwelijksgemeenschap behoorde.
Gezien het door partijen gevoerde debat had van de vrouw verwacht mogen worden dat zij schriftelijk bewijs in het geding had gebracht van het saldo van de Toprekening op het moment waarop partijen feitelijk uit elkaar gingen. Nu zij dit niet heeft gedaan komt dit voor haar rekening en risico. Het hof gaat thans uit van de stelling van de man over de omvang van het spaargeld.
Nu de grief van de man slaagt, komt hem de helft van het spaargeld van € 14.760,--, te weten een bedrag van € 7.380,-- toe. Dit bedrag dient de vrouw aan de man te vergoeden.
3.12.
De sieraden (grief 1 van de vrouw)
3.12.1.
In incidenteel appel stelt de vrouw zich op het standpunt – naar het hof begrijpt – dat de rechtbank de set sieraden die partijen tijdens het huwelijksfeest van de familie van de man hebben gekregen ten onrechte aan de man heeft toegedeeld.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar grief aldus toegelicht dat zij bij de huwelijkssluiting van partijen een set sieraden van de familie van de man heeft gekregen. De vrouw verzoekt om toedeling van deze set sieraden aan haar zonder nadere verrekening daarvan met de man. De man heeft bij de huwelijkssluiting namelijk geld cadeau gekregen.
3.12.2.
De man heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verweer gevoerd. De set sieraden die de vrouw van de familie van de man heeft gekregen bestaat uit een ring, armband, halsketting en oorbellen. De vrouw heeft eenzelfde set, doch van een ander model, van haar familie gekregen. De sieraden vormen een financiële steun voor het bruidspaar in moeilijke tijden. De man heeft van het geld dat hij bij huwelijkssluiting heeft ontvangen de bruiloft van partijen bekostigd.
3.12.3.
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw bij huwelijk een set sieraden van de familie van de vrouw en een set sieraden van de familie van de man heeft ontvangen. Beide sets sieraden zijn in het bezit van de vrouw. Dat heeft de vrouw ter zitting namelijk verklaard.
Niet is komen vast te staan dat de sieraden afkomstig van de familie van de man aan de vrouw zijn geschonken onder uitsluiting van enige gemeenschap, zodat art. 1:94 lid 2 onder a BW toepassing mist. Voorts kan het door de vrouw aangevoerde niet de conclusie dragen dat sprake is van een zodanige verknochtheid dat de sieraden om die reden buiten de huwelijksgemeenschap zijn gevallen. Er moet daarom van worden uitgegaan dat de sieraden afkomstig van de familie van de man in de huwelijksgemeenschap vallen.
Dat de man geld bij de huwelijkssluiting cadeau heeft gekregen, maakt dit niet anders, omdat beslissend is of dat geld er per peildatum nog was. Daarover heeft de vrouw ter zitting verklaard dat het geld per peildatum op was (“een deel is naar iemand toegegaan en een ander deel is naar de feestzaal gegaan”).
Er is gezien het vorenstaande geen reden de vrouw, behalve de set sieraden ontvangen van haar familie, ook nog de set ontvangen van de familie van de man toe te delen. Dat is, zonder verdere toelichting, die ontbreekt, in strijd met het beginsel van een gelijke verdeling.
Nu grief 1 van de vrouw faalt, zal het hof de beschikking van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.
3.13.
De beschikking huurtoeslag (vermeerdering van het verzoek van de man)
3.13.1.
Na een schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof eensluidend bericht dat zij met elkaar zijn overeengekomen dat de vrouw de in rechtsoverweging 3.27 van de bestreden beschikking genoemde schuld aan de belastingdienst ter grootte van € 1.300,-- voor haar rekening neemt en dat de man de aanslag huurtoeslag over het jaar 2014 ter grootte van € 1.942,-- voor zijn rekening neemt, onder de verplichting van de vrouw dientengevolge nog een bedrag van € 321,-- aan de man te voldoen. Partijen hebben het hof verzocht deze verplichting in de beschikking op te nemen.
3.14.
Bewijsaanbod van de man
Aan bewijs wordt niet toegekomen, zodat het bewijsaanbod van de man geen bespreking behoeft.
3.15.
Slotsom
3.15.1.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft het oordeel van de rechtbank over de Toprekening en over de BMW, en de verzoeken van de man ter zake alsnog toewijzen.
3.15.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 oktober 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft het oordeel van de rechtbank over de Toprekening van de vrouw bij de ING en over de auto van het merk BMW, type 5-serie met kenteken [kenteken] ,
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
deelt de BMW, type 5-serie met kenteken [kenteken] , aan de vrouw toe, tegen vergoeding door haar van een bedrag van € 1.250,-- aan de man (rov. 3.10.3);
stelt de verdeling van het spaargeld van de Toprekening aldus vast dat de vrouw de man ter zake een bedrag van € 7.380,-- dient te vergoeden (rov. 3.11.3);
veroordeelt de vrouw om aan de man te voldoen het bedrag van € 321,-- (rov. 3.13.1)
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en
A.E. van Solinge en is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.