ECLI:NL:GHSHE:2017:4408

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
200.161.363_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige door de verwekker

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door de man, die als verwekker wordt aangemerkt. De moeder, appellante in deze zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning door de man, die zij beschouwt als een bedreiging voor haar en de emotionele ontwikkeling van hun kind. De zaak is een vervolg op eerdere beschikkingen van 16 juli 2015 en 14 juli 2016, waarin het hof had bepaald dat partijen, de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming nader gehoord zouden worden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2016 en 31 januari 2017 heeft het hof de Raad verzocht om nader onderzoek te doen naar de gevolgen van de erkenning voor de moeder en het kind. De moeder heeft aangegeven dat de man, door zijn verleden van gewelddadig gedrag en psychiatrische problemen, een risico vormt voor haar en de minderjarige. Het hof heeft in zijn beoordeling de belangen van zowel de moeder als het kind zwaar laten wegen. Het hof concludeert dat de erkenning door de man de belangen van de moeder en de emotionele ontwikkeling van het kind zou schaden.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning afgewezen, onder verwijzing naar de risico's die de erkenning met zich meebrengt voor de stabiliteit en veiligheid van de minderjarige. De kosten van de deskundige zijn voor rekening van de moeder, omdat zij geen medewerking heeft verleend aan een DNA-onderzoek. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het verzoek van de man is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 oktober 2017
Zaaknummer : 200.161.363/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/268079 FA RK 13-4578
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: thans mr. R.T.A.G. Keller.
als vervolg op de beschikkingen van 16 juli 2015 en 14 juli 2016.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] , in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige [minderjarige] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Midden- en West-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

9.De tussenbeschikking van 14 juli 2016

Bij beschikking van 14 juli 2016 heeft het hof bepaald dat partijen, de bijzondere curator en de raad nader zullen worden gehoord en is iedere verdere beslissing aangehouden.

10.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

10.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2016 heeft het hof op verzoek van de man beslist dat de behandeling op een nader tijdstip zal worden voortgezet teneinde de man de gelegenheid te geven om zich te laten bijstaan door een advocaat.
De mondelinge behandeling is op 31 januari 2017 voortgezet. Het hof heeft ter zitting, na beraad, de raad verzocht nader onderzoek te doen en advies uit te brengen ter beoordeling van de voorliggende vraag of erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] schaadt en of daardoor een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt. In afwachting van de rapportage van de raad is de verdere behandeling van de zaak aangehouden.
Van de beide mondelinge behandelingen is proces-verbaal opgemaakt.
10.2.
Op 7 september 2017 is de mondelinge behandeling voortgezet. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Leijser;
  • de man, bijgestaan door mr. Keller;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de bijzondere curator.
10.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de raadsrapportage d.d. 16 mei 2017;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 30 mei 2017;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 31 mei 2017;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 1 juni 2017;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 14 juni 2017.

11.De verdere beoordeling

11.1.
Het hoger beroep ziet enkel op de toewijzing door de rechtbank van het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen voor erkenning van [minderjarige] door de man ex artikel 1:204 lid 3 BW.
11.2.
het hof verwijst naar zijn beschikking van 14 juli 2016 waarbij het hof heeft geoordeeld dat de man als de verwekker van [minderjarige] dient te worden aangemerkt.
Thans ligt de vraag voor of de man als verwekker van [minderjarige] toestemming kan worden verleend om haar te erkennen.
Als uitgangspunt geldt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking.
Het belang van de verwekker bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden door de erkenning.
Van schade aan de belangen van het kind is in het kader van de onderhavige beoordeling sprake indien ten gevolge van de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad en/of er voor [minderjarige] reële risico’s zijn dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft (vgl. hof Amsterdam, 1 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3151).
Het hof is van oordeel dat er van een dergelijke situatie sprake is en overweegt hiertoe als volgt.
11.3.
De moeder wijt aan het handelen van de man, met name ook aan de door haar als zodanig ervaren ontvoering door de man van [minderjarige] in februari 2013 en het bedreigende, stalkende en gewelddadige gedrag van de man, de uithuisplaatsing in april 2013 van [minderjarige] en haar zoon [halfbroer van de minderjarige] . Zij heeft toen, met name door het handelen van de man, de veiligheid van de kinderen niet meer kunnen waarborgen. De kinderen verbleven van 18 april 2013 tot de plaatsing van de kinderen bij de moeder bij Kompaan en de Bocht eind juli 2013 in een (geheim) pleeggezin. Dat de gehele gang van zaken rond de uithuisplaatsing van de kinderen voor de moeder traumatisch is geweest en bij haar de vrees bestaat dat, indien de man in het leven van [minderjarige] wordt toegelaten, zij en de kinderen hernieuwd in een vergelijkbare situatie zouden kunnen belanden acht het hof begrijpelijk. Dit temeer in het licht bezien van de psychiatrische problematiek van de man. Bij de man is de diagnose gesteld van schizofrenie van het paranoïde type en er is sprake van een hoge psychosegevoeligheid en problemen in de primaire steungroep. De man heeft, onder de paraplu van een voorwaardelijke machtiging voor gedwongen opname, contacten met GGZBreburg en depotmedicatie. Van belang blijft, zo blijkt uit het rapport van de raad dat de man onder behandeling blijft en zijn medicatie inneemt.
Of en hoelang de paraplu van de voorlopige machtiging blijft is niet duidelijk, terwijl ook alsdan zal moeten worden afgewacht in hoeverre de man bereid zal blijven behandeling te ondergaan en medicatie te nemen.
Dat de man, indien hij niet in goeden doen is, verbaal agressief en fysiek bedreigend kan opstellen is vanuit zijn ziektebeeld te verklaren. De medewerkers van Verilabs hebben het gedrag van de man ook als zodanig ervaren, zoals blijkt uit de brief van 10 december 2015. Ook het hof heeft ter zitting van 9 juni 2015 ervaren dat de man zich op bijzonder opgewonden wijze kan uiten en kan zich voorstellen dat het gedrag van de man zeker ook onder minder gecontroleerde omstandigheden angstgevoelens bij de moeder kan oproepen.
Het hof is in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de aangegeven angstgevoelens van de vrouw, en de onlust- en onrustgevoelens die dat met zich meebrengt, voldoende reëel zijn en in de afwegingen zwaarwegend moeten worden betrokken. Het heeft na de uithuisplaatsing van de kinderen langere tijd geduurd voordat de vrouw voldoende rust en stabiliteit heeft gevonden om weer geheel zelfstandig voor de kinderen te kunnen zorgen. Het gaat op dit moment goed met [minderjarige] en zij groeit op in een veilige en stabiele omgeving. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij bij haar moeder veilig kan blijven opgroeien. De stabiliteit en de rust die de moeder weer heeft gevonden, dienen ten behoeve van [minderjarige] te worden behouden.
Voor het hof is voldoende aannemelijk geworden dat die rust en stabiliteit er niet zullen zijn indien de man wordt toegelaten tot erkenning van [minderjarige] . Het hof betrekt bij dit oordeel ook de persoon van de vrouw en haar draagkracht.
Het gaat de man, zoals hij ter zitting van het hof ook heeft aangegeven, met name om omgang met [minderjarige] , welke kwestie reeds bij de rechtbank voorligt. Voorzienbaar is dat dat tot verdere angst bij de moeder en langdurende onrust zal zorgen.
Het hof is alles overziende van oordeel dat de belangen van de moeder, bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] , door erkenning door de man worden geschaad en dat er voor [minderjarige] reële risico’s zijn dat zij daardoor wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Het belang van de man bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking met [minderjarige] moet hiervoor wijken. Het hof zal dan ook, onder vernietiging van de beschikking van de rechtbank op dit punt, het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning afwijzen. Het hof gaat daarmee voorbij aan de adviezen van de Raad en de bijzondere curator die, weliswaar niet zonder aarzeling, het hof hebben geadviseerd de vervangende toestemming te verlenen.
11.4.
Ten aanzien van de kosten van het de deskundige overweegt het hof dat deze kosten ten laste dienen te komen van de moeder, nu de moeder, ondanks eerdere toezegging, geen medewerking aan het DNA onderzoek heeft verleend, waardoor dit onderzoek geen doorgang heeft kunnen vinden en het hof in het kader van de toedeling van de kosten daardoor met de mogelijke uitslag geen rekening heeft kunnen houden, hetgeen voor haar rekening en risico komt.
11.4.1.
Het hof zal de overige proceskosten, gezien de familierechtelijke aard van de procedure, compenseren.

12.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 september 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover de rechtbank daarbij aan de man vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] heeft verleend;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] ;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de griffier van dit hof van de voorlopig in debet gestelde som van de schadeloosstelling en het loon van de deskundige ten bedrage van
€ 164,98, welk bedrag dient te worden voldaan aan de hand van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
compenseert de proceskosten voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.A.RM. van Leuven
en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017 in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.