ECLI:NL:GHSHE:2017:4328

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
200.109.945_03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Whiplashzaak met twee ongevallen en benoeming neuropsycholoog

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een whiplashzaak met twee ongevallen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. Ph.C.M. van der Ven, heeft een verzoek ingediend tot benoeming van een andere deskundige in plaats van dr. Dellemijn, die eerder was aangesteld. De appellant heeft bezwaren geuit tegen de handelwijze van dr. Dellemijn, die volgens hem onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en in strijd met het blokkeringsrecht heeft gehandeld. Het hof heeft in eerdere tussenarresten al aandacht besteed aan de benoeming van dr. Dellemijn als deskundige en de voortgang van de procedure. De appellant heeft bij brief van 27 maart 2017 verzocht om een andere deskundige te benoemen, wat door het hof is opgevat als een incidentele vordering. Het hof heeft de bezwaren van de appellant tegen de deskundige besproken, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen reden is voor vervanging van dr. Dellemijn, hoewel het hof de bezwaren van de appellant serieus heeft genomen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen om te bepalen of de appellant kan instemmen met de benoeming van een andere deskundige. De uitspraak van het hof is gedaan op 10 oktober 2017, waarbij het verzoek tot vervanging van de deskundige is toegewezen, maar de beslissing over de kosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.109.945/03
arrest van 10 oktober 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
tegen
[schadeverzekeringen] Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Hulstein te Eindhoven,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 28 augustus 2012, 15 december 2015 en 19 juli 2016 in het hoger beroep van de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder zaaknummer 102243/HA ZA 03-2221 gewezen vonnissen van 15 december 2004, 21 september 2005, 16 maart 2011 en 28 maart 2012 .

12.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 19 juli 2016;
  • de akte “uitlating handelwijze deskundige”, tevens bevattende een verzoek tot benoeming van een andere deskundige, met producties, van [appellant] ;
  • de akte uitlating handelwijze deskundige van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

13.De verdere beoordeling

13.1.
Het hof verwijst naar en volhardt bij het tussenarrest van 19 juli 2016 en dat van 15 december 2015. Bij eerstgenoemd tussenarrest heeft het hof dr. Dellemijn tot neurologisch deskundige benoemd.
13.2.
[appellant] heeft bij brief van 27 maart 2017, gericht aan de raadsheer-commissaris, verzocht een andere deskundige te benoemen in plaats van dr. Dellemijn. Daar evenwel niet de raadsheer-commissaris, doch het hof beslist omtrent de benoeming, het ontslag of de vervanging van de deskundige, heeft de raadsheer-commissaris de zaak verwezen naar de rol teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunt dienaangaande kenbaar te maken.
13.2.1.
[appellant] verzoekt bij akte een andere deskundige te benoemen in plaats van dr. Dellemijn. Het hof merkt dit aan als een incidentele vordering . [geïntimeerde] heeft daartegen verweer gevoerd.
In het incident:
13.3.
[appellant] plaatst kanttekeningen - uitgewerkt in randnummers 5 tot en met 22 van zijn akte uitlating handelwijze deskundige - bij de in zijn ogen onvoldoende voortvarende handelwijze van de deskundige. Deze heeft, terwijl alle medische informatie reeds in juli 2016 aan hem was toegezonden, eerst enkele maanden niets gedaan, vervolgens gevraagd om alle medische informaties terwijl die reeds was toegezonden. In november 2016 werd [appellant] feitelijk onderzocht. In februari 2017 vroeg dr. Dellemijn om uitstel voor het indienen van het rapport daar hij kort tevoren omvangrijke informatie van [appellant] had ontvangen; dr. Dellemijn had daar zelf pas in januari 2017 om gevraagd en bovendien bevond die informatie zich deels reeds bij de eerder overgelegde stukken. In maart 2017 is [appellant] nogmaals onderzocht om een bepaald deel van het lichaam van [appellant] nader te onderzoeken.
Wat hiervan zij: het hof begrijpt dat [appellant] weliswaar bezwaren heeft tegen de volgens hem onvoldoende voortvarende handelwijze, maar daar geen gevolgtrekkingen aan verbindt.
13.3.1.
De bezwaren van [appellant] welke ten grondslag liggen aan zijn verzoek zijn uiteindelijk alle te herleiden tot zijn stelling dat dr. Dellemijn de regels met betrekking tot het hanteren van het aan [appellant] toekomende blokkeringsrecht onjuist heeft uitgelegd, toegepast of stelt te zullen toepassen; in het voetspoor daarvan verwijt [appellant] aan dr. Dellemijn voorts dat deze medische vertrouwelijke informatie heeft gevraagd aan behandelend specialisten van [appellant] zonder diens toestemming, dat dr. Dellemijn aan die specialisten medische vertrouwelijke informatie heeft verschaft zonder [appellant] toestemming, en dat dr. Dellemijn voorts reeds potentieel belangrijke - en medisch vertrouwelijke - informatie aan het hof en aan de wederpartij heeft gezonden.
13.4.
Wat het blokkeringsrecht betreft:
13.4.1.
Uitgangspunt is dat een medisch specialist eerst zijn gehele onderzoek verricht en eerst daarna een “concept”-rapport opstelt, dat wat hem betreft wel volledig is. Vervolgens krijgt de betrokkene de gelegenheid het gehele rapport al dan niet te blokkeren. Indien de specialist meent nog nadere informatie van andere specialisten nodig te hebben, kan hij wel als hij zulks dienstig acht een tussentijds rapport opstellen in afwachting van de nadere informatie, maar dat is dan niet het conceptrapport ten aanzien waarvan de betrokkene zijn blokkeringsrecht kan uitoefenen.
13.4.2.
Op 11 maart 2017 heeft dr. Dellemijn rechtstreeks aan [appellant] - dus niet aan diens advocaat - een brief gezonden met als bijlage een rapport, door dr. Dellemijn aangeduid als een “conceptrapport”.
13.4.3.
[appellant] heeft er bezwaar tegen gemaakt dat een conceptrapport rechtstreeks aan hem in plaats van aan zijn advocaat is toegezonden. Dit is inderdaad niet in overeenstemming met de voorgeschreven procedure. De door dr. Dellemijn gegeven reden hiervoor - namelijk om te voorkomen dat de advocaat van [appellant] zonder diens medeweten kennis zou nemen van vertrouwelijke informatie - is niet voldoende, nu de Leidraad er voor dat geval in voorziet dat de deskundige het “concept”-rapport in een gesloten envelop als bijlage bij een brief aan de advocaat meezendt, waarna die advocaat de nog steeds gesloten envelop kan doorzenden aan de betrokkene. [appellant] stelt echter nergens welk nadeel hij hierdoor heeft geleden. Grond voor vervanging van de deskundige levert dit niet op.
13.4.4.
[appellant] wijst erop dat dr. Dellemijn ten eerste op 11 maart 2017 een conceptrapport toezond dat nog geen conceptrapport als bedoeld in de Leidraad was, [appellant] in de gelegenheid stelde om ten aanzien van dit - premature - concept het blokkeringsrecht uit te oefenen, en [appellant] in het vooruitzicht stelde dat deze het blokkeringsrapport niet meer zou kunnen uitoefenen ten aanzien van de nadere door dr. Dellemijn in te winnen informatie.
13.4.5.
De advocaat van [appellant] heeft hierop gereageerd bij brief van 24 maart 2017 en tegen de voorgenomen handelwijze van dr. Dellemijn bezwaar gemaakt. Dr. Dellemijn heeft (in zijn reactie van dezelfde datum) uit die brief de conclusie getrokken dat [appellant] reeds toen het (eerste) concept wenste te blokkeren.
13.4.6.
Op 24 maart 2017 verzocht dr. Dellemijn aan de raadsheer-commissaris hem te adviseren hoe verder te handelen. Aan beantwoording daarvan is de raadsheer-commissaris niet toegekomen daar enkele dagen daarna de brief houdende verzoek tot benoeming van een nieuwe deskundige is ingekomen, leidende - als gezegd - tot verwijzing naar de rol.
13.4.7.
Naar ’s hofs oordeel is het standpunt van dr. Dellemijn ten aanzien van de blokkering niet juist.
Voorop wordt gesteld dat het blokkeringsrecht - zie art. 7:464 lid 2 BW - in de eerste plaats ziet op het recht van de betrokkene om te beslissen of hij zelf de uitslag van het onderzoek wil vernemen, en voorts of de opdrachtgever of wederpartij daarvan kennis kunnen nemen. Anders dan dr. Dellemijnin zijn brief van 24 maart 2017 aan de raadsheer-commissaris lijkt te veronderstellen, wordt de vraag of de medisch deskundige informatie kan opvragen bij en verstrekken aan andere medische deskundigen niet door het blokkeringsrecht, maar in het algemeen door het medisch beroepsgeheim beheerst.
13.4.8.
Voorts heeft dr. Dellemijn kennelijk ten onrechte gemeend dat de keuze voor het al dan niet blokkeren reeds gemaakt moest worden in het stadium waarin het onderzoek verkeerde. Hij had eventueel kunnen vragen of het eerste concept reeds voor [appellant] reden was om het rapport te blokkeren (in welk geval dr. Dellemijn geen nadere gegevens kon opvragen en zijn werkzaamheden diende te staken), doch had daarbij [appellant] het recht dienen te laten om ook ten aanzien van de nadere informatie te bezien of hij alsnog het gehele rapport wenste te blokkeren. Pas nadat die nadere informatie was verkregen en verwerkt was immers sprake van een conceptrapport in de zin van de Leidraad.
13.4.9.
Dit alles levert op zichzelf genomen echter geen reden op voor vervanging van dr. Dellemijn. Er was immers nog niets onherstelbaars gebeurd. Terecht heeft dr. Dellemijn advies aan de raadsheer-commissaris gevraagd, die hem erop zou hebben gewezen dat hij - dr. Dellemijn - na de nadere adviesronde alsnog [appellant] in de gelegenheid diende te stellen het blokkeringsrecht in te roepen.
13.5.
In randnummers 37 tot en met 41 en 72 tot en met 81 heeft [appellant] zijn bezwaren geformuleerd tegen het opvragen van medische gegevens bij en het verstrekken daarvan aan andere medische specialisten.
13.5.1.
Wat het opvragen van medische gegevens bij andere specialisten dan de huisarts betreft:
13.5.2.
Prod. 97 betreft een brief van de advocaat van [appellant] aan dr. Dellemijn. Deze luidt onder meer als volgt:
“Van cliënt begreep ik dat u hem een medische machtiging heeft toegezonden. Voor cliënt is het nogal moeilijk om precies terug te halen bij welke specialisten hij is geweest. Cliënt zal middels de medische machtiging u machtigen het meest recente deel van het dossier van zijn huisarts op te vragen. Uit het huisartsendossier volgt dat cliënt bij een aantal andere specialisten in behandeling is geweest. Indien u die dossiers eveneens wenst op te vragen, verzoek ik u contact met mij op te nemen. Ik zal dan cliënt verzoeken u daarvoor te machtigen.”
13.5.3.
Prod. 98 betreft een door [appellant] op 23 oktober 2016 ondertekend stuk getiteld “Akkoordverklaring gegevensuitwisseling” en luidt voor zoveel van belang als volgt:
“Akkoordverklaring gegevensuitwisseling
Ondergetekende, de heer [appellant] , geboren [geboortedatum] .1950
verklaart er geen bezwaar tegen te hebben dat geneesheren en controlerende instanties alle medische gegevens, gegevens van de bedrijfsartsen, verzekeringsartsen, medisch adviseurs en arbeidsdeskundigen m.b.t. zijn of haar gezondheidstoestand, verstrekken aan dr. P.L I. Dellemijn, neuroloog en onafhankelijk medisch deskundige, die een expertiseonderzoek zal uitvoeren. De geheimhoudingsplicht van de geneesheren, psychologen en de controlerende instanties die de inlichtingen verstrekken wordt hiermee opgeheven.
[…] De toestemming betreft expliciet de volgende handelende medici:
Huisarts: (svp invullen naam en adres)
[hof: hier is met de pen ingevuld:]
[huisarts] , [adres] , [postcode] [plaats]
Medisch specialisten en psychologen van alle instanties waar ondergetekende onder behandeling is geweest: (svp invullen namen en adressen)
[hof: hier is niets ingevuld]
13.5.4.
Uit deze stukken in onderlinge samenhang gelezen leidt het hof af dat expliciet machtiging werd gegeven om informatie op te vragen bij de huisarts, en voorts dat [appellant] er geen bezwaar tegen zou hebben om dr. Dellemijn ook te machtigen informatie bij andere geneesheren op te vragen, maar dat die machtiging nog niet expliciet werd gegeven. Erg duidelijk was dit overigens niet, daar de eerste alinea van de akkoordverklaring vermeldt dat dr. Dellemijn bij alle geneesheren informatie kon opvragen, en het niet invullen van de gegevens van “medische specialisten” waarbij [appellant] onder behandeling was geweest kennelijk niet zozeer was ingegeven door bezwaren van [appellant] als wel door het ontbreken van de desbetreffende gegevens.
13.5.5.
Tegen de voormelde achtergrond was het formeel minder juist dat dr. Dellemijn bij andere geneesheren informatie opvroeg. Daar staat tegenover dat van inhoudelijke bezwaren van [appellant] tegen het opvragen van gegevens bij andere specialisten niet was gebleken, temeer nu dr. Dellemijn dit in zijn brief van 11 maart 2017 had aangekondigd en de advocaat van [appellant] daartegen in zijn brief van 24 maart 2017 geen bezwaar maakte. Het hof ziet hierin geen reden om tot vervanging over te gaan.
13.6.
Wat betreft het verstrekken (door dr. Dellemijn) van medische informatie aan andere geneesheren:
13.6.1.
Het hof verwijst naar de als prod. 108 bij de akte van [appellant] overgelegde brief van 15 januari 2017 (waarvan kennelijk op 5 maart 2017 een herinnering is verstuurd) aan dr. [naam 1] ; uit de laatste alinea van de brief blijkt dat een gelijkluidende brief aan dr. [naam 2] is gestuurd,. Gemakshalve refereert het hof hierna uitsluitend aan de brief aan dr. [naam 1] . De brief bestaat uit vijf alinea’s, welke het hof aanduidt als A tot en met E,. Alinea A betreft een inleiding. In alinea B worden drie vragen geformuleerd. Alinea C. begint met “De conclusie van de neuroloog … “. Alinea D begint met: “De exacte oorzaak van de pijnklachten …”. Alinea E begint met “Uw patiënt heeft zich akkoord verklaard …”.
13.6.2.
In randnummer 77 stelt [appellant] dat dr. Dellemijn in diens brief van 5 maart 2017 ten onrechte zou hebben geschreven dat [appellant] zich akkoord zou hebben verklaard met het verstrekken van inlichtingen. Deze stelling van [appellant] berust op een verkeerde lezing, door hem, van de brief van dr. Dellemijn. Alinea E ziet kennelijk niet op het verstrekken van informatie door dr. Dellemijn
aande andere geneesheren, maar op het verstrekken van informatie
doordie andere geneesheren aan dr. Dellemijn.
13.6.3.
Inmiddels kan niet worden ontkend dat de brief aan dr. [naam 1] de nodige medische informatie bevat: in elk geval alinea C. Het gaat hierbij evenwel, zo begrijpt het hof, om, een samenvatting van de gegevens welke eerder juist afkomstig waren van de afdeling in het ziekenhuis waar dr. [naam 1] zelf werkt . Als het verstrekken van medische gegevens door dr. Dellemijn aan dr. [naam 1] kan dit niet worden aangemerkt.
13.6.4.
Alinea D. bevat geen medische gegevens, doch overwegingen van dr. Dellemijn omtrent door hem getrokken of te trekken conclusies.
13.6.5.
Het hof komt tot de tussenconclusie dat - machtiging of geen machtiging - er geen sprake is van schending van enig beroepsgeheim met het verzenden van de brief van 15 januari 2017/5 maart 2017 aan de behandelende geneesheren.
13.7.
[appellant] heeft er bezwaar tegen gemaakt - zie vraag 3 zoals geformuleerd onder alinea B, luidende:
“Kunt u mijn onderstaande tekst ondersteunen?”- dat in de genoemde brief dr. Dellemijn een tekst heeft geconcipieerd met het verzoek aan de andere geneesheren om te bevestigen of zij met die tekst konden instemmen. Hij meent dat dr. Dellemijn daarmee teveel heeft getracht die andere geneesheren te sturen.
13.7.1.
[appellant] lijkt ervan uit te gaan dat die vraag 3 ziet op alle daarna volgende alinea’s, althans alinea’s C en D.
Dat is echter niet evident. Het kan ook zijndat het dr. Dellemijn er slechts om ging om - voor zijn eigen begrip - een bevestiging te vragen of de door hemzelf op basis van de gegevens waarover hij de beschikking had gemaakte samenvatting met betrekking tot de klachten en behandelingen van 2010 tot en met 2015 - behandelingen, kennelijk uitgevoerd in het ziekenhuis waarin dr. [naam 1] werkzaam was - steun vond in het medische dossier aldaar. Daar is niet zoveel mis mee.
13.7.2.
Als gezegd bevat alinea D. vooral conclusies en overpeinzingen van dr. Dellemijn zelf. Of dr. Dellemijn beoogde vraag 3 ook daarop betrekking ten doen hebben is niet duidelijk. Anders dan [appellant] veronderstelt ligt het zeker niet in de lijn der verwachting dat dr. [naam 1] (ook) die alinea klakkeloos zou steunen of onderschrijven; veeleer ligt het voor de hand dat hij die alinea voor verantwoording van dr. Dellemijn zelf zou laten en op onderdelen enkele kanttekeningen zou plaatsen.
13.7.3.
Het hof komt tot de tussenconclusie dat ook al heeft dr. Dellemijn de brief in zoverre minder gelukkig geformuleerd, dat niet buiten elke twijfel is gesteld of vraag 3 enkel op alinea C., dan wel tevens op alinea D betrekking had, deze brief geen aanleiding geeft om dr. Dellemijn te vervangen.
13.8.
Het laatste verwijt van [appellant] betreft de aangelegenheid dat dr. Dellemijn de brief van 15 januari 2017/5 maart 2017 zoals verzonden aan dr. [naam 1] (en dr. [naam 2] ) tevens in afschrift aan het hof en aan de advocaten van beide partijen heeft gezonden, waarmee potentieel belangrijke medische informatie vroegtijdig bekend is geworden aan het hof en aan de wederpartij (naar het hof begrijpt:) zonder dat [appellant] dit door het inroepen van het blokkeringsrecht heeft kunnen verhinderen.
13.8.1.
Uit het griffiedossier blijkt dat feitelijk juist is dat dr. Dellemijn, met zijn brief van 24 maart 2017 (hij verwijst daarin per abuis naar een brief van hem aan dr. [naam 1] en dr. [naam 2] van 3 maart 2017; dat moet zijn 5 maart 2017), een afschrift van de brief van 15 januari 2017/5 maart 2017, zoals gezonden aan dr. [naam 1] , heeft meegezonden. Onbetwist is dat diezelfde brief is meegezonden aan de advocaten, dus ook aan de wederpartij.
13.8.2.
Het hof acht onjuist dat de brief zoals gezonden aan dr. [naam 1] is meegezonden aan het hof en aan de wederpartij. Het was ook niet nodig. Dr. Dellemijn had kunnen volstaan met mede te delen dàt hij nadere informatie zou inwinnen.
13.8.3.
Het gaat hier niet om een verzuim van verwaarloosbare aard. Terecht merkt [appellant] op dat aldus informatie aan (vooral) de wederpartij bekend is geworden waarvan deze eventueel gebruik kan maken. Dit is niet meer ongedaan te maken.
13.8.4.
Voorts heeft het hof hiervoor ten aanzien van enkele verwijten - de kwestie van het blokkeringsrecht, de brief zoals verzonden aan dr. [naam 1] en dr. [naam 2] - geoordeeld dat het handelen van dr. Dellemijn weliswaar als ongelukkig kan worden gekenschetst, maar deze op zichzelf genomen vervanging niet zouden rechtvaardigen. De afweging kan evenwel anders uitvallen indien die verwijten worden bezien in samenhang met het thans aan de orde zijnde verwijt, te weten dat de brief aan dr. [naam 1] en dr. [naam 2] in afschrift aan het hof en aan de wederpartij is verzonden.
13.8.5.
Uit de reactie van [appellant] volgt dat vooral dit laatste verwijt, op zichzelf beschouwd en a fortiori in samenhang met de andere verwijten, wat hem betreft tot een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen hem en dr. Dellemijn heeft geleid, zulks terwijl [appellant] voor de toewijsbaarheid van de door hem ingestelde vordering in hoge mate van de rapportage van dr. Dellemijn afhankelijk is.
13.8.6.
Onmiskenbaar leidt vervanging van de deskundige tot een niet geringe verdere vertraging van de procedure, zulks terwijl het inmiddels al weer bijna 25 jaar geleden is dat aan [appellant] het verkeersongeval is overkomen en hij inmiddels zelf de AOW- en pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt; hij is nu 67 jaar oud.
Het is echter vooral [appellant] zelf, niet [geïntimeerde] , die het meeste belang heeft bij snelle afdoening. Kennelijk weegt zijn bezwaar tegen verdere vertraging, wat hem betreft, niet op tegen handhaving van een deskundige waarin hij meent geen vertrouwen meer te kunnen stellen.
13.8.7.
Bij deze stand van zaken zal het hof een nieuwe deskundige aanzoeken.
Het verzoek in het incident is gegrond.
13.9.
In de hoofdzaak:
13.9.1.
Geen van beide partijen heeft er iets aan kunnen doen dat er een nieuwe deskundige benoemd dient te worden. Dit zal onvermijdelijk leiden tot hogere kosten. Er is geen reden om af te wijken van de standaardprocedure in letselschadezaken, waarbij het voorschot ten laste van de verzekeraar van de aansprakelijke persoon - dus ten laste van [geïntimeerde] - wordt gebracht. Wel dient [appellant] zich ervan bewust te zijn dat het enkel gaat om voorschotten; mocht hij de procedure verliezen, dan komen de proceskosten - waaronder in beginsel alle deskundigenkosten, voor zover het hof hun honoraria heeft goedgekeurd - voor zijn rekening.
13.9.2.
Het hof verwijst naar het arrest van 19 juli 2016, r.o. 10.3.1 e.v.
13.9.3.
De namen van dr. [de voorgestelde neuroloog aan de zijde van appellant] en dr. [de voorgestelde neuroloog aan de zijde van geintimeerde] zijn genoemd. Op die laatste door [geïntimeerde] genoemde naam heeft [appellant] toen niet kunnen reageren. Bij de akte waarin [appellant] om benoeming van een andere deskundige verzoekt heeft hij zich niet uitgelaten over de te benoemen deskundige, ook niet over dr. [de voorgestelde neuroloog aan de zijde van geintimeerde] .
13.9.4.
Het hof heeft het register van de NVMSR geraadpleegd. Niet geheel duidelijk is hoe frequent dit register wordt geactualiseerd; op de homepage van de website werd het jaarverslag 2016 genoemd, zodat die homepage in elk geval in de loop van dit kalenderjaar moet zijn geactualiseerd. Dr. [de voorgestelde neuroloog aan de zijde van geintimeerde] werd in dit register genoemd.
13.9.5.
Het hof heeft eveneens het LRGD geraadpleegd. Daarin is dr. [de voorgestelde neuroloog aan de zijde van geintimeerde] niet opgenomen.
13.9.6.
Blijkens de website van Meander Medisch Centrum te [vestigingsplaats] is dr. [de voorgestelde neuroloog aan de zijde van geintimeerde] nog steeds aldaar als neuroloog werkzaam.
13.9.7.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde van [appellant] te vernemen of deze kan instemmen met benoeming van dr. [de voorgestelde neuroloog aan de zijde van geintimeerde] . Zo hij daarmee niet instemt, dan dient hij dit reeds vooraf aan [geïntimeerde] bekend te maken en dan dient als volgt te worden gehandeld.
13.9.8.
Partijen treden - vóór het nemen van de akte of aktes - met elkaar in overleg om een andere deskundige aan te zoeken.
Komen zij tot overeenstemming, dan kunnen zij dit bij gelijktijdig te nemen aktes mededelen.
13.9.9.
Komen zij niet tot overeenstemming, dan dient elk van hen de door hem/haar voor te stellen deskundige vóór het nemen van de aktes aan de wederpartij mede te delen, opdat deze kan reageren op de door de andere partij voorgestelde deskundige.

14.De uitspraak

Het hof:
in het incident:
wijst het verzoek tot vervanging van de deskundige toe;
houdt de beslissing omtrent de kosten in het incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 31 oktober 2017 voor akte aan de zijde van [appellant] , dan wel voor het nemen van gelijktijdige aktes aan beide zijden, alles zoals hiervoor breder omschreven;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en M.A. Wabeke en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 oktober 2017.
griffier rolraadsheer