In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een stichting tegen een beschikking van de kantonrechter die een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer heeft afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de door de stichting aangevoerde feiten en omstandigheden geen redelijke grond opleverden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW. De stichting heeft in hoger beroep een nieuwe grondslag aan haar verzoek toegevoegd, namelijk dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd deze te laten voortduren. Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg en de aanvullende stukken in hoger beroep bekeken en is tot de conclusie gekomen dat de arbeidsverhouding inderdaad verstoord is. Het hof heeft bepaald dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 9 juni 2018. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de stichting geen transitievergoeding aan de werknemer verschuldigd is, en dat het verzoek van de werknemer om een billijke vergoeding is afgewezen. De proceskosten zijn door het hof vastgesteld op € 17.500,-, en de eerdere proceskostenveroordeling is vernietigd. De beschikking is openbaar uitgesproken op 28 september 2017.