In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om appellanten, [appellant] en [appellante], toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder op 31 juli 2017 geoordeeld dat de schuldenaren niet te goeder trouw waren geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek. Dit oordeel was gebaseerd op de vaststelling dat de schulden voornamelijk waren ontstaan tijdens hun huwelijk, ondanks de beweringen van [appellant] dat de schulden voor het huwelijk waren ontstaan. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 13 september 2017 gehouden, waarbij de beschermingsbewindvoerder ook aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaring ex artikel 285 Fw, die een actuele schuldenlijst en verslag van het minnelijk traject bevatte, niet was overgelegd in hoger beroep, wat het hof hinderde in zijn beoordeling. Het hof concludeerde dat de appellanten onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij te goeder trouw waren geweest en dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zouden kunnen nakomen. Het beroep op de hardheidsclausule werd niet gehonoreerd, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.