In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [appellant], die op 30 augustus 2016 op staande voet is ontslagen door zijn werkgever, [de vennootschap]. De werknemer had een vakantie van 1 tot en met 22 augustus 2016, maar verscheen op 23 augustus 2016 niet op zijn werk zonder enige kennisgeving. De werkgever heeft herhaaldelijk geprobeerd contact met hem op te nemen, maar zonder succes. Tijdens een gesprek op 29 augustus 2016 verklaarde de werknemer dat de versnellingsbak van zijn auto defect was geraakt, waardoor hij pas op 26 augustus 2016 de overtocht naar Nederland kon maken. De werkgever heeft het ontslag op staande voet gerechtvaardigd, omdat de werknemer niet tijdig had geïnformeerd over zijn afwezigheid en geen deugdelijke verklaring kon overleggen voor zijn ongeoorloofde afwezigheid.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter het verzoek van de werknemer om het ontslag te vernietigen afgewezen en het verzoek van de werkgever om een gefixeerde schadevergoeding toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de werknemer verworpen en het ontslag op staande voet bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de werkgever niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere problemen met de werknemer en het feit dat hij niet had geïnformeerd over zijn afwezigheid. De werknemer werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.